ECLI:NL:RBZWB:2021:2283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
21/1511
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van percelen en opstallen wegens vermoedelijke hennepteelt

Op 3 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen besluiten van de burgemeester van Waalwijk. Deze besluiten betroffen de sluiting van percelen en opstallen voor de duur van twaalf maanden, op grond van de Opiumwet. De verzoekers, waaronder de burgemeester van Waalwijk, hebben een voorlopige voorziening aangevraagd, omdat zij van mening zijn dat er geen sprake is van een overtreding van de Opiumwet. Tijdens een controle op 26 november 2020 zijn er goederen aangetroffen die mogelijk gebruikt zouden kunnen worden voor bedrijfsmatige hennepteelt. De burgemeester heeft daarop besloten tot sluiting van de percelen, wat door de verzoekers werd betwist. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekers beoordeeld, waaronder het ontbreken van bewijs voor bedrijfsmatige teelt en de onredelijkheid van de sluiting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de sluiting op te leggen, maar dat de verzoekers voldoende spoedeisend belang hadden bij het treffen van een voorlopige voorziening. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoekers niet konden aantonen dat de sluiting onevenredig was in verhouding tot de doelen van de burgemeester.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1511, 21/1518 en 21/1523 OPIUMW VV

uitspraak van 3 mei 2021 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

1. [naam verzoeker 1] en [naam verzoekster 1]te [woonplaats verzoekers 1] ,
verzoekers in de zaak 21/1511,
2. [naam verzoeker 2]te [woonplaats verzoeker 2] ,
verzoeker in de zaak 21/1518,
3. [naam verzoeker 3]te [woonplaats verzoeker 3] ,
verzoeker in de zaak 21/1523,
gemachtigde: mr. S.C.A. Nuijen,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de aan hen gerichte besluiten van 12 maart 2021 (bestreden besluiten) van de burgemeester inzake de sluiting van de percelen en de daarop aanwezige opstallen gelegen aan [adres perceel 1] en [adres perceel 2] in [plaats percelen] voor de duur van twaalf maanden. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is besproken ter zitting in Breda op 22 april 2021. Verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. A. Smetsers. Namens de burgemeester waren aanwezig mr. J. de Wit en P. de Backer.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoekster 1] zijn eigenaar van het perceel [adres perceel 2] in [plaats percelen] en de daarop gevestigde opstallen. Zij hebben samen twee zoons: [naam verzoeker 2] . en [naam verzoeker 3] .
[naam verzoeker 2] . en [naam verzoeker 3] zijn eigenaar van het aangrenzende perceel [adres perceel 1] en de daarop gevestigde opstallen. [naam verzoeker 2] . en zijn vader [naam verzoeker 1] zijn vennoten van de vennootschap onder firma [naam VOF] . Dit bedrijf houdt zich bezig met de productie en verkoop van levensmiddelen en non-food producten en is gevestigd op het perceel [adres perceel 2] te [plaats percelen] . Daar worden de producten bereid en ingevroren. Voor de opslag van het bedrijf worden ook de opstallen op [adres perceel 1] gebruikt.
Uit de bestuurlijke rapportage van 15 december 2020 volgt dat op 26 november 2020 door de gemeente Waalwijk, in aanwezigheid van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, een bedrijfscontrole is uitgevoerd op de percelen [adres perceel 1] en [adres perceel 2] te [plaats percelen] (tezamen: de percelen). Tijdens deze controle werden in verschillende opslagloodsen op de percelen de volgende goederen aangetroffen:
Op het perceel [adres perceel 1] :
Ruimte A:
  • 4 volle kannen voedingsmiddel van het merk Canna, waarvan 3 kannen van 5 liter en 1 kan van 10 liter. Het betrof Canna boost Eccelator, PK 13-14 en Terra Flores;
  • Klimaatregelaar.
Ruimte B:
  • 7 grote doorzichtige gripzakken met groene rand;
  • 5 knipschaartjes;
  • Hygrometer;
  • Schakelbord met 12 stopcontacten;
  • Lucalox assimilatielamp 600 Watt;
  • Lampenkap;
  • Transformator;
  • 1 volle kan voedingsmiddel van 5 liter van het merk Bio nova, type PK 13-14;
  • Kachel;
  • Strijkijzer;
  • Thermostaat;
  • Elektrakabels;
Op het perceel [adres perceel 2] :
Ruimte C:
  • 3 witte ventilatoren;
  • Buisventilator;
  • Gebruikte droogrekken;
  • Zegeltang;
  • Isolatiemateriaal;
  • Blauw vat van 200 liter.
In de bestuurlijke rapportage staat dat de zegeltang is aangetroffen met meerdere zegels die niet afkomstig waren van netwerkbeheerder Enexis. Een dergelijke zegeltang mag niet in het bezit zijn van particulieren of willekeurige bedrijven, maar mag alleen in het bezit zijn van en/of gebruikt worden door installatiebedrijven die vanuit Enexis het zegelbeheer hebben gekregen. Dergelijke zegeltangen worden echter ook voor strafbare feiten gebruikt, om bijvoorbeeld bij een hennepkwekerij illegale zegels in de meterkast aan te brengen, zodat er bij een eventuele controle van de meterkast geen afwijkingen worden geconstateerd.
Ruimte D:
- Tijdschakelaar, ingesteld op 12 uur van 9:00 tot 21:00 uur.
In de bestuurlijke rapportage staat dat in een bedrijfsmatige hennepkwekerij de hennepplanten met behulp van een tijdschakelaar voor de duur van 12 uur worden voorzien van licht. Daarom staan tijdschakelaars voor hennepkwekerijen over het algemeen ingesteld op 12 uur, behalve als de hennepplanten nog heel klein zijn, dan staat de tijdschakelaar ingesteld op 18 uur licht.
Verder staat in de bestuurlijke rapportage dat ruimte D aan één zijde was afgewerkt met damwandprofielen, die bij de aansluiting met het plafond waren afgewerkt met purschuim. Bij de aansluiting met het plafond waren houten balken in het plafond bevestigd. In deze balken zaten verschillende half open metalen ogen.
Ruimte E:
In de bestuurlijke rapportage staat dat in ruimte E de meterkast stond, die alle hiervoor genoemde ruimtes van stroom voorzag. De meterkast werd gecontroleerd door een fraude-inspecteur van netwerkbeheerder Enexis. Hierbij werden vervalste ijkzegels aan de meter aangetroffen. Tevens werd een meterstand aangetroffen die de controleur deed vermoeden dat de meterstanden waren teruggedraaid. Ook werd een schietvest aangetroffen.
In de bestuurlijke rapportage wordt geconcludeerd dat er op de percelen meerdere goederen voor de illegale beroeps- en/of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt aanwezig waren, zoals strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. De goederen zijn door de politie in beslag genomen.
In de brieven van 20 januari 2021 heeft de burgemeester aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om de loodsen op de percelen te sluiten voor een periode van twaalf maanden. Op 16 februari 2021 hebben verzoekers hun zienswijze tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
In de bestreden besluiten heeft de burgemeester, onder weerlegging van de zienswijze, op grond van artikel 13b, eerste lid, sub b, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd aan verzoekers tot het sluiten en gesloten houden van de percelen en de daarop aanwezige bouwwerken voor een periode van twaalf maanden, met ingang van 7 april 2021, 10.00 uur.
Op 2 april 2021 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen dit besluit en tevens verzoeken om voorlopige voorziening ingediend.
In een brief van 7 april 2021 heeft de burgemeester meegedeeld dat de sluiting van de percelen zal worden opgeschort totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
2.
Gronden verzoekers
Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding, omdat er geen aanwijzingen zijn voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt in de zin van artikel 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet. Volgens dit artikel spelen bij de vaststelling van wat beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, de volgende factoren een rol: de schaalgrootte van de teelt, de mate van professionaliteit, en het doel van de teelt. Ten aanzien van de schaalgrootte van de teelt stellen verzoekers dat geen enkele plant of plantenrest is aangetroffen. Daarnaast is er slechts één 600 Watt-lamp aangetroffen, die hooguit kan duiden op hobbymatige teelt. Met betrekking tot de mate van professionaliteit stellen verzoekers dat de burgemeester ten onrechte stelt dat er meerdere goederen zijn aangetroffen met een hoge mate van professionaliteit. Verzoekers hebben voor veel van de aangetroffen goederen een verklaring die zich verhoudt met de uitoefening van hun bedrijf. Ten aanzien van het doel van de teelt stellen verzoekers dat niet is gebleken van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er geen meldingen bekend zijn over openbare orde en veiligheid of over handel in verdovende middelen op de percelen. Daarom is het zeer onaannemelijk dat er sprake is van enig geldelijk gewin.
Verder voeren verzoekers aan dat sluiting van beide percelen onrechtmatig is door ze in samenhang te beoordelen. Het is niet toegestaan om de aangetroffen voorwerpen op twee individuele percelen te combineren. Uit de wet en de Memorie van Toelichting bij artikel 13b van de Opiumwet volgt dat aangetroffen voorwerpen enkel kunnen worden toegerekend aan de woning of het lokaal waar ze zijn aangetroffen, alsmede aan het bij deze panden behorend erf. De op de afzonderlijke percelen aangetroffen voorwerpen bieden primair geen aanwijzing voor bedrijfsmatige hennepteelt op die afzonderlijke percelen, subsidiair geldt dit in ieder geval voor [adres perceel 2] .
Verzoekers stellen dat er geen sprake is van wetenschap dat de goederen gebruikt zouden worden voor bedrijfsmatige hennepteelt. Naast het feit dat een groot gedeelte van de voorwerpen zijn te kwalificeren als alledaagse zaken die in elk huishouden en in ieder bedrijf zijn terug te vinden, is de som van al deze zaken onvoldoende om tot enige hennepteelt te komen.
Verzoekers stellen dat de bestreden besluiten in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zijn genomen. Er is sprake van een gebrekkig onderzoek naar de daadwerkelijke functie van de aangetroffen goederen. Het gros van de goederen kan een andere en meer plausibele functie vervullen op de percelen. Voorts achten zij de bestreden besluiten in strijd met het motiveringsbeginsel, met name met betrekking tot de indicatoren. Ten slotte zijn de bestreden besluiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De lange sluiting van beide percelen leidt tot grote financiële gevolgen voor de onderneming, terwijl er geen noodzaak is tot sluiting, want er zijn geen klachten of meldingen met betrekking tot openbare orde en veiligheid of drugshandel.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht de bestreden besluiten te schorsen.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van de bestreden besluiten voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van die besluiten te dienen belangen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Spoedeisend belang
[naam verzoeker 3] is, samen met zijn broer [naam verzoeker 2] , eigenaar van het perceel [adres perceel 1] en de daarop gevestigde opstallen. [naam verzoeker 3] . woont er echter niet, werkt er niet, verhuurt het niet, noch is hij anderszins afhankelijk van inkomsten van(af) het perceel. Bovendien is ter zitting verklaard dat [naam verzoeker 3] geen eigen sleutel heeft van de opstallen op het perceel.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat [naam verzoeker 3] onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek van [naam verzoeker 3] wordt reeds hierom afgewezen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben de andere verzoekers wel voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] exploiteren hun bedrijf [naam VOF] op het perceel [adres perceel 2] . Zolang de percelen gesloten zijn, kunnen zij hier geen gebruik van maken en ter plaatse hun bedrijf niet exploiteren. Ook verzoekster [naam verzoekster 1] heeft een spoedeisend belang. Zij is mede-eigenaar van het perceel [adres perceel 2] en is voor het gezinsinkomen grotendeels afhankelijk van de inkomsten uit het bedrijf van haar man [naam verzoeker 1] . Hoewel dit een zuiver financieel belang is, acht de voorzieningenrechter op voorhand niet uitgesloten dat een sluiting van de percelen voor de duur van een jaar zou kunnen leiden tot een financiële noodsituatie.
De voorzieningenrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van [naam verzoeker 1] . en [naam verzoeker 2] en [naam verzoekster 1] .
5.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
6.
Bevoegdheid tot sluiting
6.1
Uit de rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stoffen, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
6.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester in beginsel bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, sub b van de Opiumwet de sluiting van de percelen te gelasten. Gelet op de aard en de hoeveelheid aangetroffen goederen, en met name de combinatie daarvan, kan worden aangenomen dat deze tezamen bestemd waren voor bedrijfsmatige hennepteelt. Hoewel van een aantal zaken zou kunnen worden betoogd dat deze ook anders (legaal) kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het kweken van kruiden voor shoarmavlees, maakt het geheel van goederen aannemelijk dat ze bestemd waren voor bedrijfsmatige hennepteelt. Wegens de hoeveelheid hennepplanten die met die goederen kunnen worden geteeld en de professionele aard van de aangetroffen materialen, moet, gelet op paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, redelijkerwijs worden aangenomen dat de goederen zouden worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Verder mocht de burgemeester, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, zich op het standpunt stellen dat de percelen zodanig met elkaar zijn verbonden dat ze in onderlinge samenhang mochten worden beoordeeld. De burgemeester heeft op goede gronden gesteld dat sprake is van een nauw familiair, organisatorisch en economisch verband tussen verzoekers en de percelen. Daarbij is ook van belang dat in ruimte E de bewerkte meterkast werd aangetroffen, die volgens de fraude-inspecteur van Enexis alle opstallen op beide percelen van stroom voorzag. Door verzoekers wordt dit betwist, maar de burgemeester mag uitgaan van wat door de deskundige van Enexis is vastgesteld en wat daarover is opgenomen in de bestuurlijke rapportage.
De burgemeester stelt dat verzoekers wisten of in ieder geval ernstige redenen hadden om te vermoeden dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren tot het telen van hennep. De burgemeester verwijst naar een eerdere last onder bestuursdwang die op 7 december 2018 aan [naam verzoeker 2] is opgelegd wegens een overtreding van de Opiumwet in een ander pand in Waalwijk. Toen werd een professionele kwekerij ten behoeve van tenminste 626 hennepplanten aangetroffen in de loods van [naam verzoeker 2] . Verder is verzoekster [naam verzoekster 1] gehoord in een andere procedure waarbij er in Waalwijk een zeer grootschalige professionele hennepkwekerij werd aangetroffen. De burgemeester acht het tegen deze achtergrond bezien aannemelijk dat deze verzoekers wisten dat het niet toegestaan is deze voorwerpen in deze combinatie voor handen te hebben en dat zij bekend waren met het doel waarvoor de voorwerpen, in onderlinge samenhang, zouden (kunnen) worden gebruikt.
Hoewel verzoekers niet zijn vervolgd voor Opiumdelicten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester deze omstandigheden heeft mogen betrekken bij zijn besluitvorming.
Aan de ter zitting door [naam verzoeker 2] ingenomen verklaring dat hij kennissen op goed vertrouwen toestemming heeft gegeven om spullen op de percelen op te slaan gaat de voorzieningenrechter reeds voorbij aangezien deze verklaring op geen enkele wijze is geconcretiseerd en onderbouwd..
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen voorwerpen en de professionaliteit ervan moet redelijkerwijs worden aangenomen dat deze gebruikt zouden worden voor de teelt van hennep op een beroeps- of bedrijfsmatige manier. Dat op het moment van aantreffen van de voorwerpen geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij brengt niet mee dat er geen gerichtheid meer was op het bedrijfsmatig kweken van hennep. Daartoe is van belang dat er relatief eenvoudig een hennepkwekerij ter plaatse of elders in werking te brengen is.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de percelen op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet.
7.
Gebruikmaking van de bevoegdheid tot sluiting
7.1
Vervolgens is de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid over beleidsruimte beschikt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.
7.2
De burgemeester heeft de beleidsruimte ingevuld met beleidsregels die zijn neergelegd in het “Damoclesbeleid 2019”. De burgemeester heeft conform het beleid besloten om een sluiting voor de duur van twaalf maanden te gelasten. Dit beleid wordt door de voorzieningenrechter op zichzelf niet onredelijk geacht.
7.3
Dat de last tot sluiting voor de duur van twaalf maanden in overeenstemming is met de beleidsregels betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de percelen noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de percelen evenredig is.
7.4
Ten aanzien van de noodzakelijkheid stelt de burgemeester dat de panden c.q. percelen een schakel vormen in de productie van drugs. Het voorhanden hebben van de aangetroffen voorwerpen levert een gevaar op voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat rondom de percelen. Voorwerpen die gebruikt worden voor de bedrijfsmatige hennepteelt hebben een aantrekkende werking op criminelen en criminele organisaties en zijn een belangrijke schakel in het criminele circuit rondom de teelt van hennep, waarin veel geld wordt verdiend. Het maakt daarbij niet uit of er enkele of alle voorwerpen ten behoeve van de bedrijfsmatige hennepteelt zijn aangetroffen. De burgemeester is van mening dat de aanwezigheid van dergelijke voorwerpen ondermijnend is voor de samenleving.
De burgemeester stelt dat er bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet vrijwel nooit sprake zal zijn van feitelijke handel in drugs ter plaatse. De bedoeling van de wetgever is juist om in te grijpen nog voordat er daadwerkelijk sprake is van de productie van drugs. Er gaat van sluiting een sterke signaalfunctie uit, die naast de preventieve werking ook de aantrekkingskracht van andere criminele activiteiten tegen gaat.
Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid heeft de burgemeester van belang geacht dat dat er sprake is van verzwarende omstandigheden die worden genoemd in het beleid en dat de percelen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk liggen: in de afgelopen jaren zijn in een straal van 500 meter rondom de percelen in 16 panden druggerelateerde voorwerpen aangetroffen. Gelet daarop meent de burgemeester dat een sluiting van een jaar noodzakelijk is om de loop naar de percelen en de bekendheid in het criminele circuit ongedaan te maken en om de gevolgen voor de lokale woon- en leefomgeving te beperken en/of te herstellen.
7.5
Ten aanzien van de evenredigheid stelt de burgemeester dat het inherent is aan een sluiting van de percelen dat de bedrijfsactiviteiten [naam VOF] niet meer op de percelen kunnen plaatsvinden. De burgemeester vindt dat verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat zij de bedrijfsactiviteiten niet kunnen verplaatsen en dat zij geen inzicht hebben gegeven in de door hen ondernomen acties daartoe. Ook vindt de burgemeester dat verzoekers onvoldoende inzicht hebben gegeven in de financiële situatie van [naam VOF] en de te verwachten financiële gevolgen van sluiting van de percelen en bedrijfsverplaatsing. De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat niet is gebleken van dermate bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester in deze situatie had moeten afwijken van zijn beleid. Niet is gebleken dat de gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Dat leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de verzoeken om voorlopige voorziening van [naam verzoeker 1] . en [naam verzoeker 2] en [naam verzoekster 1] worden afgewezen.
8.
Conclusie
Gelet op wat is overwogen onder punt 4 van deze uitspraak wijst de voorzieningenrechter het verzoek van [naam verzoeker 3] af, omdat hij onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Gelet op wat is overwogen onder de punten 6 en 7 van deze uitspraak wijst de voorzieningenrechter de verzoeken van [naam verzoeker 1] . en [naam verzoeker 2] en [naam verzoekster 1] af, omdat hun verzoeksgronden niet slagen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 3 mei 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 3, onder B, van de Opiumwet bepaalt dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
Artikel 11a van de Opiumwet bepaalt dat hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 11, derde lid, van de Opiumwet bepaalt dat hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
In het vijfde lid is bepaald dat indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 11a voorhanden is.
Aanwijzing Opiumwet
Artikel 3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
− De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de AbRS van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617, en 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:368.