Op 21 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. Dit besluit, genomen op 8 oktober 2020, verleende een omgevingsvergunning aan een vergunninghouder voor het realiseren van een bedrijfshal op een perceel in Oisterwijk. Verzoekers, die allen in de nabijheid van het perceel wonen, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening waren dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan.
Tijdens de zitting op 5 januari 2021 werd duidelijk dat de verzoekers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, ing. F. Beerens MSc. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar en de vergunninghouder was ook aanwezig, samen met haar partner. De voorzieningenrechter overwoog dat er voldoende spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er al met de bouwwerkzaamheden was begonnen op basis van de verleende vergunning.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, maar dat er wel vragen waren over de bereikbaarheid van de parkeerplaatsen en de noodzaak van een vergunning voor het aanleggen van inritten. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en werd het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd het college opgedragen het griffierecht aan de verzoekers te vergoeden.