Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 maart 2021.
Eisers [eiser1] en [eiser2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser [eiser4] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn zoon [naam zoon] . Eisers 3, 4 en 5 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en mr. B.J.P.G. Roozendaal.
1. Op 9 juni 2017 heeft de gemeente Zundert aan Recreatiepark Fort Oranje en de bewoners een concept sluitingsbesluit bekend gemaakt. Volgens het voorgenomen besluit wordt op 15 juli 2017 de gebruiksvergunning van Recreatiepark Fort Oranje ingetrokken en dient de camping op 4 augustus 2017 te sluiten.
het college heeft een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van artikel 1a van de Woningwet (hierna: last 1);
het college heeft een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van artikel 1b van de Woningwet (hierna: last 2);
het college heeft een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van de artikelen 1.1a en 10.1 van de Wet milieubeheer en van een aantal artikelen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: last 3);
het college besluit dat de lasten 1. tot en met 3. mede gelden tegen iedere rechtsopvolger van de exploitant;
het college heeft de gebruiksvergunning van de camping ingetrokken vanwege gevaar voor de brandveiligheid;
het college heeft een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van de brandveiligheidsverordening (hierna: last 4);
het college heeft op grond van artikel 17, eerste lid, van de Woningwet besloten Fort Oranje te sluiten per 23 juni 2017 om 15:00 uur;
de burgemeester heeft op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet de sluiting van Fort Oranje per 23 juni 2017 om 15:00 uur bevolen;
de burgemeester en het college hebben een aantal kadastrale percelen uitgesloten van deze sancties en ordemaatregelen;
de burgemeester heeft op grond van artikel 2:41.1, eerste lid, van de APV Gemeente Zundert 2015 een aantal kadastrale percelen voor de duur van 1 jaar gesloten;
het college heeft op grond van artikel 13b van de Woningwet het beheer van Fort Oranje overgenomen gedurende 1 jaar na 23 juni 2017.
De voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft het besluit van de burgemeester tot sluiting van camping Fort Oranje per 23 juni 2017 op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, bij besluit van 9 oktober 2017 bekrachtigd. Eisers [eiser1] , [eiser2] , [eiser3] en [eiser5] hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Die bezwaren zijn door de voorzitter bij besluiten van 13 juli 2018 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
3.3Eiser was niet woonachtig op het recreatiepark. Hij is middellijk bestuurder van eiseres 3, Recreatiepark Fort Oranje. Als zodanig heeft hij niet een rechtstreeks, maar slechts een afgeleid belang bij de primaire besluiten. Ter zitting heeft eiser echter gesteld dat hij daarnaast ook economisch eigenaar was van een aantal stacaravans. Hoewel deze stelling niet met bewijsstukken is onderbouwd, acht rechtbank niet onaannemelijk dat eiser in persoon economisch eigenaar was aan een paar stacaravans. Eiser wordt daarom als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aangemerkt.
De beroepen van eiseres Recreatiepark Fort Oranje inzake 19/5325 en 19/5326.
8.1Artikel 17, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat, indien herhaaldelijke overtreding van artikel 1a of artikel 1b naar het oordeel van het bevoegd gezag gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, het bevoegd gezag kan besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten.
8.9Eisers hebben zich beklaagd over de bemoeienis van diverse instanties met de besluitvorming rond Fort Oranje, waaronder met name het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC). Door de ernst en de omvang van de situatie op Fort Oranje konden de burgemeester en het college echter de door hen voorgestane oplossing niet bewerkstelligen zonder de medewerking van externe instanties. Zo was er in maart 2017 al een bestuurlijke klankbordgroep samengesteld, met daarin onder meer ook de burgemeesters van Tilburg en Breda, de directeur van GGD West-Brabant en de projectleider van het RIEC. Deze klankbordgroep diende ertoe om de burgemeester van Zundert bestuurlijke ondersteuning te bieden en extra menskracht vrij te maken voor met name de herhuisvesting van bewoners van Fort Oranje. Op donderdagmiddag 22 juni 2017, na de opschaling naar fase 4 van de GRIP, is een Regionaal Operationeel Team bijeengekomen. Aan deze bijeenkomst werd deelgenomen door functionarissen van de politie, de brandweer, een geneeskundige hulpverleningsorganisatie, bevolkingszorg, informatiemanagement, communicatie, een liaison van defensie, de projectleider van het RIEC, twee medewerkers van het project Bloedkoraal die bezig waren met het herhuisvestingsplan en medewerkers van de GGD die al langer bij Fort Oranje betrokken waren. Naar het oordeel van de rechtbank past de betrokkenheid van deze instanties en functionarissen in de noodzaak van een integrale aanpak van de problematiek op Fort Oranje en kan dit, anders dan eisers hebben betoogd, niet uitgelegd worden als misbruik van recht of strijd met het fair play-beginsel.
9.1Artikel 2:41.1, eerste lid, van de APV bepaalt dat de burgemeester de gehele of gedeeltelijke sluiting kan bevelen van een voor het publiek toegankelijk perceel, een voor het publiek toegankelijk vaartuig of enige andere voor het publiek toegankelijke ruimte:
a. indien daar door misdrijf verkregen voorwerpen zijn gekocht, te koop aangeboden, verkocht, dan wel bewaard of verborgen;
b. indien zich daar andere feiten dan onder a hebben voorgedaan;
c. als genoemde handeling of bedoelde feiten naar zijn oordeel de vrees wettigen dat het geopend blijven van deze plaats gevaar oplevert of kan opleveren voor de openbare orde.
9.3Nu het besluit tot sluiting ziet op sluiting van percelen, dient beoordeeld te worden of deze voor het publiek toegankelijk zijn en is de opmerking van eisers dat de caravans niet voor publiek toegankelijk zijn in dit kader niet relevant. De rechtbank is met de burgemeester van oordeel dat de gesloten percelen, C1509, C1742, C1745, C1805, C1931, C2321, C2337 en C2408, moeten worden aangemerkt als voor het publiek toegankelijke percelen. Onder “voor publiek toegankelijke ruimte” moet naar het oordeel van de rechtbank worden verstaan een ruimte die in beginsel voor eenieder toegankelijk is, eventueel gereguleerd door bijvoorbeeld kaartverkoop. De omstandigheid dat bezoekers en potentiële huurders zich eerst moesten melden bij de receptie en de mogelijkheid dat hen vervolgens de toegang tot Fort Oranje kon worden geweigerd, doet geen afbreuk aan de toegankelijkheid die er in beginsel voor een ieder was. Gesteld noch gebleken is dat aan de toegangspoort zodanige eisen aan toelating gesteld werden dat Fort Oranje voor het algemene publiek juist een niet-toegankelijke – en daarmee in beginsel besloten – ruimte was.
9.4De burgemeester heeft aan toepassing van artikel 2:41.1, eerste lid, van de APV, een overzicht ten grondslag gelegd van alle incidenten op of rondom Fort Oranje in de periode 2014 tot 2017, die vastgelegd zijn in het politiesysteem BVH. De rechtbank moet eisers nageven dat niet alle meldingen verband houden met openbare orde en dat soms strafrechtelijke relevantie ontbreekt. Dat personen op Fort Oranje zijn aangehouden omdat ze nog een belastingschuld, een boete of gevangenisstraf hebben openstaan was voor de burgemeester niet de reden om Fort Oranje te sluiten. Maar de rechtbank kan er niet omheen dat een belangrijk deel van de ongeveer 500 geregistreerde incidenten verband houdt met diefstal, geweld, drugs, prostitutie en brand op Fort Oranje. Deze incidenten kunnen naar het oordeel van de rechtbank de vrees wettigen dat het geopend blijven van Fort Oranje gevaar kan opleveren voor de openbare orde.
10.3Het college heeft Recreatiepark Fort Oranje niet de gelegenheid geboden om de geconstateerde overtredingen ongedaan te maken, maar heeft bij het besluit van 23 juni 2017 de gebruiksvergunning ingetrokken. Eisers hebben, onder verwijzing naar het advies van de gemeentelijke Bezwaarschriftencommissie, betoogd dat de intrekking een disproportionele maatregel is, maar de rechtbank acht de intrekking niet onjuist of onredelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat de Brandweer heeft aangegeven dat enkele gebreken die tijdens een controle in 2014 zijn geconstateerd nog steeds niet waren opgeheven. Eisers kan worden nagegeven dat niet alle geconstateerde gebreken even ernstig zijn, maar het college kan worden gevolgd in zijn stelling dat (de optelsom van) de vele relatief kleine overtredingen getuigen van verwaarlozing van de brandveiligheid op Fort Oranje. In dit verband mag niet onvermeld blijven dat 35 keer melding is gemaakt van brand op Fort Oranje, waarbij het in 15 gevallen om brand in een stacaravan ging.
11.1Ingevolge artikel 13b, tweede lid, aanhef en onder b, van de Woningwet kan het bevoegd gezag degene die als eigenaar of uit anderen hoofde bevoegd is tot het in gebruik geven van een gebouw, open erf of terrein, verplichten om het gebouw, open erf of terrein in beheer te geven aan - voor zover hier van belang - het bevoegd gezag, indien het gebouw, open erf of terrein op grond van artikel 17 van de Woningwet is gesloten.
11.2Het college heeft Fort Oranje gesloten met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Woningwet. Uit het hiervoor gegeven oordeel dat het college daartoe bevoegd was, volgt dat het college ook bevoegd was om het beheer van Fort Oranje over te nemen. De rechtbank merkt hierbij op dat aan de begrippen “gebouw”, “open erf” en “terrein” als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, dezelfde invulling gegeven dient worden als aan de gelijknamige begrippen in artikel 17, eerste lid, van de Woningwet.
12.2De burgemeester en het college hebben de bewoners die eigenaar zijn van een perceel uitgesloten van de getroffen maatregelen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen eisers, indien al uitgegaan zou worden van ‘gelijke gevallen’, hieraan echter geen rechten ontlenen. Zoals hiervoor overwogen bestond immers de bevoegdheid en noodzaak tot het treffen van de genomen maatregelen. Indien die bevoegdheid en noodzaak ook voor de bewoners/eigenaars zou bestaan en in zoverre het gemaakte onderscheid tussen eisers en bewoners/eigenaars niet gerechtvaardigd zou zijn, dan kan dat niet meebrengen dat de maatregelen niet meer jegens eisers zouden gelden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
13. Resumerend stelt de rechtbank vast dat de beroepen van eiseres Recreatiepark Fort Oranje niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, evenals de beroepen van de overige eisers, voor zover deze beroepen zijn gericht tegen de lasten onder bestuursdwang. De beroepen van deze eisers zullen voor het overige ongegrond verklaard worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart de beroepen van eiseres Recreatiepark Fort Oranje niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van de overige eisers, voor zover gericht tegen de lasten onder bestuursdwang op grond van de Woningwet (lasten 1 en 2) en de brandveiligheidsverordening (last 4), niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van deze eisers voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 12 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.