ECLI:NL:RBZWB:2021:2708

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1587
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op bezwaar inzake bijzondere bijstand

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Dit betreft haar aanvraag om bijzondere bijstand voor kledingstukken, orthopedisch schoeisel en zolen, pedicurebehandelingen, ‘Meer Bewegen Voor Ouderen’ en medicijnen, op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen en heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij afzonderlijke besluiten, ongedateerd en van 17 september 2019, de aanvraag van eiseres heeft afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en het college in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het college de beslistermijn heeft overschreden, aangezien het niet tijdig een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft de verbeurte en de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, aangezien het college niet heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het college binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen en aan eiseres bekend moet maken. Daarnaast is het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 49,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1587 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college betreffende haar aanvraag om bijzondere bijstand voor kledingstukken, orthopedisch schoeisel en zolen, pedicurebehandelingen, ‘Meer Bewegen Voor Ouderen’ en medicijnen, op grond van de Participatiewet.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij afzonderlijke besluiten, ongedateerd (1x) en van 17 september 2019 (4x) heeft het college de aanvraag van eiseres van 15 augustus 2019 om bijzondere bijstand voor kledingstukken, orthopedisch schoeisel en zolen, pedicurebehandelingen, ‘Meer Bewegen Voor Ouderen’ (MBVO) en medicijnen, op grond van de Participatiewet, afgewezen.
Eiseres heeft bij brief van 24 oktober 2019 tegen deze vijf besluiten bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juli 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld. Zij heeft in deze brief uitsluitend het onderwerp en kenmerk van het bezwaar tegen het besluit inzake MBVO genoemd. Bij brief van 11 maart 2021 is het college nogmaals in gebreke gesteld, ditmaal betreffende het bezwaar tegen alle vijf de afwijzende besluiten.
Bij brief van 5 april 2021 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
Het college heeft bij brief van 22 april 2021 de op de procedure betrekking hebbende stukken ingediend. De rechtbank heeft geen verweerschrift ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Als het bestuursorgaan een bezwaarschriftencommissie heeft ingesteld, is de beslistermijn twaalf weken na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb).
Vier besluiten hebben een dagtekening 17 september 2019. Het vijfde besluit is niet gedagtekend. Het college heeft met de ingediende stukken ook een kopie van ditzelfde besluit ingediend. Daarop staat handgeschreven de datum 17 september 2019. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat alle besluiten de datum 17 september 2019 hebben. Het bezwaarschrift met dagtekening 24 oktober 2019 is bij het college ontvangen op 28 oktober 2019. Het college heeft een bezwaarschriftencommissie ingesteld en had dus uiterlijk op 21 januari 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft het college bij brieven van 23 juli 2020 en 11 maart 2021 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Niet gebleken is dat het college de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank zal daarom de verbeurte en de hoogte van de dwangsom vaststellen. In dit geval is één aanvraagformulier ingediend en is één bezwaar gemaakt. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt dan met zich mee dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. [1] Dat het bezwaarschrift ziet op vijf afwijzende besluiten, doet hier niet aan af.
De (eerste) ingebrekestelling heeft een dagtekening 23 juli 2020. Het college heeft bevestigd deze ingebrekestelling op diezelfde dag te hebben ontvangen. Vanaf de 15e dag na ontvangst van de ingebrekestelling is een dwangsom verschuldigd. Het college heeft nog altijd niet beslist op het bezwaar van eiseres. De dwangsom is volledig volgelopen en bedraagt € 1.442,-.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen en aan eiseres moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 31 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3079.