Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 oktober 2020, met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 maart 2021, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
hoofdelijkeveroordeling in de proceskosten jegens alle gedaagden zal worden afgewezen omdat deze vordering niet is onderbouwd. [gedaagde 3] en [gedaagde 2] . zullen wel hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld, voor zover deze voor hun rekening worden gebracht.
€ 3.999,00(0,5 x 2 punten × tarief € 3.999,00)
€ 3.999,00(0,5 x 2 punten × tarief € 3.999,00)
[gedaagde 1].door de curator rechtsgeldig is vernietigd;
[gedaagde 1] .in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op
€ 4.238,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
[gedaagde 2] .en
[gedaagde 3]door de curator rechtsgeldig is vernietigd;
[gedaagde 3]en
[gedaagde 2] .in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op
€ 4.240,70, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.