ECLI:NL:RBZWB:2021:3010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
C/02/384589 FA RK 21-1849 C/02/384597 FA RK 21-1852
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige omgangsregeling tussen moeder en dochter na detentie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende een voorlopige omgangsregeling tussen een moeder en haar dochter, die in een pleeggezin verblijft. De moeder, die gedetineerd is, heeft verzocht om een regeling voor omgang met haar dochter, [minderjarige], die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder beoordeeld in het licht van de belangen van de minderjarige en de betrokken partijen. De moeder heeft een regeling voorgesteld waarbij zij haar dochter op bepaalde data, zoals Moederdag en de verjaardag van haar oom, zou kunnen zien. De GI en de pleegouders hebben echter bezorgdheid geuit over de snelheid van de voorgestelde omgangsregeling en de impact daarvan op [minderjarige]. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de moeder en [minderjarige] minimaal eenmaal per twee weken gedurende 2,5 uur contact mogen hebben, met begeleiding van familieleden. De kinderrechter heeft benadrukt dat de regeling in het belang van [minderjarige] is en dat de situatie opnieuw beoordeeld zal worden in een volgende zitting. De bodemprocedure is aangehouden tot 13 juli 2021, waar verdere beslissingen over de omgangsregeling zullen worden genomen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/384589 FA RK 21-1849 (bodem) en C/02/384597 FA RK 21-1852 (223 Rv)
datum uitspraak: 30 april 2021
beschikking betreffende omgang, tevens beslissing op een verzoek ex. artikel 223 Rv
in de zaak van
[moeder], hierna te noemen: de moeder,
rhans gedetineerd,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,hierna te noemen de GI
,
gevestigd te Roosendaal,
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 13 april 2021 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 22 april 2021 ontvangen gewijzigde provisionele verzoek;
- het op 22 april 2021 ontvangen e-mailbericht van mr. Cox;
- het op 28 april 2021 ontvangen faxbericht van mr. Loonstein met bijlagen;
- het op 29 april 2021 ontvangen e-mailbericht van de pleegouders;
- het op 29 april 2021 ontvangen e-mailbericht van de GI;
- het uittreksel uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarige.
1.2
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door mr. Loonstein;
- de vader, bijgestaan door mr. Cox;
- de heer Krol namens de GI.
Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Zij hebben hun standpunt per e-mail naar de kinderrechter gestuurd.
1.3
[minderjarige] is voorafgaand aan de zitting in de gelegenheid haar mening kenbaar te maken, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1
Het gezag van de moeder over [minderjarige1 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 1] , is beëindigd bij beschikking van deze rechtbank van 6 oktober 2020. Bij diezelfde beslissing is de GI belast met de voogdij over [minderjarige] . De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. De behandeling van die procedure staat gepland op 21 juni 2021.

3.De verzoeken

3.1
De moeder verzoekt:
C/02/384589 FA RK 21-1849
I. een regeling te treffen met betrekking tot de omgang van de moeder met [minderjarige] , zodat die regeling zal luiden als in sub 19 en 20 van dit verzoekschrift d.d. 7 april 2021 is weergegeven, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist en redelijk acht;
sub 19 en sub 20 van het verzoekschrift omvat de volgende regeling, waarbij er contact zal plaatsvinden:
  • eens per week voor de duur van vier uur. Indien begeleiding bij dit contact noodzakelijk is, zal de moeder daaraan haar medewerking verlenen;
  • Vervolgens vier weken daarna contact op een dag met overnachting. Die overnachting kan plaatsvinden bij haar oom en tante, waarbij [minderjarige] de volgende ochtend wordt teruggebracht/naar school wordt gebracht;
  • Als dit goed verloopt zal er vier weken later contact plaatsvinden op twee aansluitende dagen met een overnachting bij de moeder (als zij bij haar oom en tante verblijft, of indien zij een eigen woning heeft bij haar). Ook is een overnachting mogelijk in het logeerhuis op het terrein van de PI.
  • De moeder wil daarnaast aanwezig zijn bij verjaardagen, feestjes en andere levensmomenten.
  • Ook acht de moeder het van belang dat de huidige regeling met betrekking tot skype-/belmomenten in stand worden gehouden, zijnde eenmaal per twee weken een half uur. Daarnaast acht zij het van belang dat er in elke week een (extra) belmoment wordt gepland.
C/02/384597 FA RK 21-1852
II. alsook een voorlopige regeling te treffen met betrekking tot de omgang van de moeder met [minderjarige] , zodat die regeling zal luiden als in dit aanvullend verzoek d.d. 22 april 2021 ex artikel 223 Rv is weergegeven, althans een zodanige voorlopige regeling als uw rechtbank juist en redelijk acht;
In dit aanvullend verzoek is verzocht om omgang te laten plaatsvinden:
9 mei 2021: Moederdag
15 mei 2021: Suikerfeest
23 mei 2021: verjaardag oom [oom] .
kosten rechtens.
3.2
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Het provisionele verzoek C/02/384597 FA RK 21-1852
4.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (aldus Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.2
Bij de beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing van dit provisionele verzoek van de moeder dient de rechter allereerst te onderzoeken of een voldoende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening bestaat. Van een voldoende belang bij toewijzing van een dergelijk verzoek is sprake indien van de verzoekende partij niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemprocedure afwacht. De rechter dient daarbij de belangen van alle betrokkenen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van voldoende belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en dat niet van de moeder kan worden gevergd dat zij de afloop van de bodemprocedure afwacht.
4.3
Door en namens de moeder is aangevoerd dat zij op 16 maart 2021 een brief heeft gestuurd naar de (voormalig) jeugdzorgwerker (mevrouw M. van Vliet) waarin verzocht is om aan te geven of er al een concreet plan is voor de invulling van de omgang tussen haar en [minderjarige] . Hierop is niet gereageerd. Op 31 maart 2021 heeft de advocaat van de moeder een voorstel gedaan. Hierop heeft de jeugdzorgwerker op 6 april 2021 gereageerd en, kort samengevat, aangegeven dat er op dit moment geen reden is om de huidige omgang uit te breiden. Volgens de moeder volgt uit de onderbouwing van dit standpunt door de GI totaal niet waarom uitbreiding tussen [minderjarige] en de moeder niet in haar belang zou zijn. Er wordt volgens de vrouw niet voldaan aan een der ontzeggingsgronden. Zij heeft immers in de PI ook verschillende omgangsmomenten met [minderjarige] gehad.
[minderjarige] heeft er belang bij dat zij een toekomstperspectief heeft waarbij er invulling wordt gegeven aan de rol van de moeder in haar leven.
4.4
De GI heeft, kort samengevat, aangegeven dat er op dit moment geen ruimte is om de contacten tussen [minderjarige] en haar moeder overeenkomstig het provisionele verzoek toe te staan. [minderjarige] lijkt erg klem te zitten en zij heeft het idee dat er aan haar getrokken wordt. Daarnaast heeft de moeder een nieuwe rol, namelijk die van moeder op afstand. De verzoeken van de moeder zijn te begrijpen, maar dit gaat veel te snel. Mocht de situatie op termijn rustiger worden en er gewenning voor zowel [minderjarige] als moeder komt, kan er over een aanpassing worden gedacht, waarbij de wens en ontwikkeling van [minderjarige] leidend is. De GI denkt voorlopig aan één contactmoment per vier weken.
4.5
Door en namens de vader is ter zitting aangevoerd dat hij contact tussen [minderjarige] en haar moeder niet in de weg zal staan. De vader merkt ook aan [minderjarige] dat zij behoefte heeft aan dit contact. Wel is het belangrijk dit contact goed te monitoren en te begeleiden, bijvoorbeeld door oom [oom] . Zolang oom [oom] bij de contacten kan aansluiten hoeft er geen onafhankelijke derde als begeleider betrokken te worden.
4.6
De pleegouders hebben per e-mail aangegeven dat, hoewel de wens van de moeder begrijpelijk is, zij veel te snel gaat in de opbouw van de contacten. De pleegouders achten het in het belang van [minderjarige] indien de huidige contactfrequentie van kracht blijft na de vrijlating van de moeder. Indien de moeder een stabiele en veilige situatie heeft opgebouwd geeft dit vertrouwen voor [minderjarige] om de contacten uit te breiden.
4.7
De Raad stelt vast dat [minderjarige] een druk schema heeft qua school, sportactiviteiten en contacten met de mensen die belangrijk voor haar zijn. Er is een flinke puzzel te maken om ervoor te zorgen dat er voor iedereen “een stukje [minderjarige] is”. De vraag is wat nu passend is (in het kader van de voorlopige voorziening). De Raad stelt vast dat de moeder een aantal kort op elkaar volgende contactmomenten in de nabije toekomst heeft verzocht. Dit is mogelijk wat veel voor [minderjarige] .
4.8
De kinderrechter overweegt dat de Raad tijdens de mondelinge behandeling vervolgens een voorstel heeft gedaan voor de contacten tussen de moeder en [minderjarige] (in het kader van de voorlopig voorziening) dat recht doet aan de belangen van [minderjarige] én de andere betrokkenen.
De Raad stelt voor om contact te laten plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende 2,5 uur (als minimale duur), waarbij er in de ene week contact plaatsvindt tussen de moeder en [minderjarige] en in de andere week in het bijzijn van de familie van de moeder. Bij beide contactmomenten is het van belang dat deze contacten begeleid zullen worden. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat deze begeleiding (voorlopig) zal plaatsvinden door óf oom [oom] , óf tante [tante] . De Raad heeft het voorstel van de moeder om contact te laten plaatsvinden op Moederdag, het Suikerfeest en de verjaardag van oom [oom] bestudeerd. Het zijn veel contacten in een korte tijd en de Raad heeft in dat kader aan de moeder de keuze gelaten om twee contactmomenten te kiezen, waarbij er sprake zal zijn van 4 uur begeleid contact, eveneens onder begeleiding van oom [oom] of tante [tante] . De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling gekozen voor contact met [minderjarige] op Moederdag en contact op de verjaardag van oom [oom] . Bij de viering van het Suikerfeest kunnen zowel [minderjarige] als de moeder bij de familie zijn, alleen
nietgelijktijdig samen.
De vader heeft geen bezwaar tegen contact op deze dagen onder de voorwaarden zoals door de Raad gesteld.
De GI heeft vervolgens ten aanzien van dit voorstel aangegeven dat zij niet direct afwijzend staat ten opzichte hiervan, maar het van belang acht dat goed uitgezocht wordt hoe het zit met de rol van oom [oom] en de mogelijkheden van logeren.
4.9
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn provisionele verzoek aangepast, conform het voorstel van de Raad.
4.1
De kinderrechter acht deze voorlopige regeling in het belang [minderjarige] en zal deze dan ook vastleggen overeenkomstig het voorstel van de Raad. Daarbij merkt de kinderrechter op dat de reguliere tweewekelijkse regeling in beginsel een duur zal hebben van 2,5 uur, maar dit is een minimale duur. Mocht blijken dat de verzoeken goed gaan en er ruimte is voor een langer contact, dan kan dit in samenspraak met partijen altijd uitgebreid worden.
De bodemprocedure C/02/384589 FA RK 21-1849
4.12
Gelet op voornoemde voorlopige regeling acht de kinderrechter het van belang dat het verloop van die regeling wordt besproken op een nadere zitting, alvorens verdere inhoudelijke beslissingen te nemen over een meer definitieve regeling. De kinderrechter zal het bodemverzoek aanhouden tot de hierna te melden zittingsdatum. De kinderrechter heeft met partijen een aanhoudingstermijn van ongeveer 3 maanden besproken. In verband met verhinderdata van de rechter is die termijn iets verkort.
4.13
Daarbij stelt de kinderrechter het bijzonder op prijs als de pleegouders op de volgende mondelinge behandeling verschijnen om hun standpunt ter zitting kenbaar te maken. Zij kunnen dan ook reageren op de standpunten van de overige procespartijen.
4.14
Verder vindt de kinderrechter ook de mening van [minderjarige] heel belangrijk. De kinderrechter zou het heel fijn vinden als [minderjarige] haar mening wil vertellen tegen hem. [minderjarige] krijgt voor de volgende zitting daarom weer een uitnodiging om te komen. Als [minderjarige] dit niet wil kan zij ook haar mening in een brief geven.
Voor alle duidelijkheid: het is
niet verplichtvoor [minderjarige] om met de rechter te praten of een brief te schrijven aan de rechter.

5.De beslissing

De rechtbank
Provisionele verzoek C/02/384597 FA RK 21-1852:
bepaalt dat de moeder en de minderjarige [minderjarige1 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] ,
voorlopig(tot door de rechter anders is beslist) minimaal gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
  • eenmaal per twee weken gedurende 2,5 uur
  • op Moederdag 9 mei 2021 gedurende vier uur onder begeleiding van oom [oom] of tante [tante] ;
  • op de verjaardag van oom [oom] gedurende vier uur (voor zover noodzakelijk onder begeleiding van oom [oom] of tante [tante] ).
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
C/02/384589 FA RK 21-1849 (bodemprocedure)
bepaalt dat de moeder en haar advocaat, de GI en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van
13 juli 2021 te 09.30 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw, gevestigd te Breda, Stationslaan 10;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Rozendaal, als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 mei 2021.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.