ECLI:NL:RBZWB:2021:302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5878
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening besluit bijstandsuitkering na intrekking op basis van niet opgegeven inkomsten

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 17 maart 2020, waarin het college weigerde een eerder besluit te herzien over de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser was van mening dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden, waaronder een misverstand met zijn bewindvoerder en verslechtering van zijn gezondheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het college zich terecht op het standpunt stelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet objectief en controleerbaar waren onderbouwd en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat het college bevoegd was om het verzoek om terug te komen op het moederbesluit af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5878 PW

uitspraak van 26 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 17 maart 2020 (bestreden besluit) van het college over de weigering om een besluit te herzien over de intrekking van een bijstandsuitkering.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door zijn begeleider [begeleider]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.W. Reijrink.

Overwegingen

1.
Feiten
In een ambtshalve genomen besluit van 8 december 2015 (hierna: moederbesluit) heeft het college eisers recht op een bijstandsuitkering vanaf 21 mei 2012 ingetrokken omdat gebleken is dat hij inkomsten heeft genoten die hij niet heeft opgegeven. Het college heeft eisers bezwaar tegen dat besluit in een besluit op bezwaar van 7 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat de termijn om bezwaar te maken niet-verschoonbaar was overschreden. Deze rechtbank heeft op 26 oktober 2016 eisers beroep tegen het besluit van 7 april 2016 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 6 maart 2018 geoordeeld dat het hoger beroep van eiser daartegen niet slaagt.
Eiser heeft in een brief van 22 oktober 2019 het college gevraagd om herziening van het moederbesluit. Hij heeft aangegeven dat destijds door een misverstand met zijn bewindvoerder niet op tijd bezwaar is gemaakt en dat hij daardoor maandelijks afbetaalt aan een grote schuld. Hij wil alsnog de kans krijgen om de juistheid van het moederbesluit te laten beoordelen.
In een besluit van 6 januari 2020 (primaire besluit) heeft het college geweigerd om het moederbesluit te herzien omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Het college heeft daarbij verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Er is niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die herziening rechtvaardigen. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
2.
Beroepsgronden
Eiser stelt dat er wel sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Hij voert aan dat een nieuw feit/veranderde omstandigheid is dat hij in 2015 niet in staat was om over de gehele periode waarover het college in 2015 vroeg kopieën van de afschriften van de PayPalrekening te overleggen, terwijl hij dat nu wel kan. Ook speelde toen dat eiser in de periode dat het moederbesluit genomen werd sterk afhankelijk was van zijn bewindvoerder en van anderen. Door een misverstand met de bewindvoerder is er toen geen bezwaar gemaakt. Een ander nieuw feit/veranderde omstandigheid is dat eisers lichamelijke en psychische gezondheid is verslechterd. Volgens de eiser maakt de optelsom van zijn argumenten de afwijzing van het herzieningsverzoek onredelijk. Eiser voert ook aan dat het moederbesluit evident onjuist is. Ook vindt eiser het gelet op zijn psychische, sociale en financiële omstandigheden evident onredelijk dat het herzieningsverzoek is afgewezen.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 4:6 van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank stelt vast dat het verzoek van eiser van 22 oktober 2019 tot doel heeft dat het college terugkomt van zijn ambtshalve genomen besluit van 8 december 2015 (moederbesluit). Het college heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.2
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het eerdere besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de betekenis die in overweging 4.2 is vermeld.
Zo blijkt uit het rapport van 8 december 2015, dat ten grondslag ligt aan het moederbesluit, dat het college eiser in 2015 heeft gevraagd om alle afschriften van zijn PayPalrekeningen vanaf 21 mei 2012 in te dienen. Die afschriften zijn stukken van vóór het moederbesluit, waarvan eiser stelt dat hij die toen niet, althans niet over de hele periode, kon overleggen. Wil sprake zijn van een nieuw feit/veranderde omstandigheid, dan dient eiser deze stelling te onderbouwen. De rechtbank is met het college van oordeel dat eiser zijn stelling dat hij dat toen niet kon, niet objectief en controleerbaar heeft onderbouwd. Weliswaar heeft eiser op 19 november 2015 verklaard dat hij van die rekening maar maximaal twee jaar terug kon, maar bewijsstukken daarvan ontbreken. Eiser heeft toen overigens over die periode geen uitdraai van de PayPalrekening gemaakt. Bovendien heeft het college tijdens de zitting bij de rechtbank verklaard dat eiser in 2015 met hulp van de handhavingsmedewerker op de rekening had kunnen inloggen, maar dat hij niet gedaan heeft. Eiser heeft dit niet weersproken. Eiser heeft zijn stelling dat ook zijn bewindvoerder die afschriften toen niet kon opvragen ook niet objectief en controleerbaar onderbouwd.
Dat door een misverstand met de bewindvoerder niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen het moederbesluit zegt niets over de inhoud en juistheid van dat besluit en dat is wel vereist om van een nieuw feit/veranderde omstandigheid te kunnen spreken.
Ook de verslechtering van eisers gezondheid, die volgens eiser het gevolg is van de schuld aan het college, zegt naar het oordeel van de rechtbank niets over de inhoud en juistheid van het moederbesluit.
Gelet op het voorgaande was het college bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Awb het verzoek om terug te komen op het moederbesluit af te wijzen.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd over de (on)juistheid van het moederbesluit geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van16 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2196) zal daarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Het moederbesluit komt de rechtbank, in het licht van het rapport van 8 december 2015, niet onmiskenbaar onjuist voor. Hierbij is van belang dat eiser volgens dat rapport in 2015 ook niet alle stortingen die zichtbaar waren op de afschriften van zijn ABN-rekening heeft verklaard, waardoor deze voor het college ook onduidelijk zijn gebleven.
De rechtbank ziet ook geen andere redenen waarom het college niet in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om het herzieningsverzoek af te wijzen.
5.
Conclusie en proceskosten
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 26 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.