In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (GI) ten behoeve van de medische behandeling van de minderjarige [minderjarige 2]. De moeder van [minderjarige 2] is bijgestaan door haar advocaat, mr. V.C. Serrarens. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat en vertegenwoordigers van het Landelijke Expertise Team Jeugdbescherming aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] door de moeder wordt uitgeoefend en dat er een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kracht zijn. De GI heeft verzocht om het gezag over [minderjarige 2] gedeeltelijk over te dragen, zodat zij toestemming kan geven voor noodzakelijke medische behandelingen, waaronder diagnostiek en behandeling van trauma en hechtingsproblematiek.
De kinderrechter heeft overwogen dat er sprake is van zorgelijk gedrag van [minderjarige 2], wat heeft geleid tot zijn plaatsing in een pleeggezin en dat hij niet langer welkom is op het reguliere kinderdagverblijf. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat medische behandeling noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat de GI bevoegd is om over deze behandelingen te beslissen. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en bepaald dat het gezag over [minderjarige 2] met betrekking tot medische behandelingen tot 12 september 2021 door de GI wordt uitgeoefend. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.