ECLI:NL:RBZWB:2021:3442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6513
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op ouderdomspensioen en de rol van de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de inhouding van een bedrag op het ouderdomspensioen van de eiser. De SVB had in verband met een beslag, opgelegd door een gerechtsdeurwaarder, een bedrag van € 74,69 per maand ingehouden op het AOW-pensioen van de eiser. Eiser was het niet eens met deze inhouding en had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 juni 2021, waarbij de SVB vertegenwoordigd was door mr. A. Marijnissen, terwijl de eiser niet aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB op goede gronden heeft gehandeld door het beslag uit te voeren en het bedrag in te houden. Eiser voerde aan dat de beslaglegger onrechtmatig handelde en dat de SVB verantwoordelijk was voor de beoordeling van de geldigheid van het beslag. De rechtbank oordeelde echter dat het niet aan de SVB was om de geldigheid van het beslag te toetsen en dat de bestuursrechter zich niet over deze kwestie kon uitspreken. De rechtbank concludeerde dat de SVB binnen het kader van het beslag is gebleven en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6513 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de SVB), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 augustus 2019 (primair besluit) heeft de SVB eiser meegedeeld dat in verband met een beslag in opdracht van [naam gerechtsdeurwaarders] met ingang van augustus 2019 een bedrag van € 74,69 per maand wordt ingehouden op eisers ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
In het besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 juni 2021. Hierbij was aanwezig mr. A. Marijnissen namens de SVB. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de AOW.
Bij proces-verbaal van executoriaal beslag van 1 augustus 2019 heeft [naam gerechtsdeurwaarders] op verzoek van [naam betrokkene] beslag gelegd op het ouderdomspensioen van eiser. De SVB is daarbij opgedragen maandelijks een bedrag in te houden van eisers ouderdomspensioen en daarbij rekening te houden met de vastgestelde beslagvrije voet van € 589,14 per maand.
Bij besluit van 21 augustus 2019 heeft de SVB eiser meegedeeld dat in verband met een beslag met ingang van augustus 2019 een bedrag van € 74,69 wordt ingehouden op het ouderdomspensioen.
Bij brief van 12 januari 2021 heeft de SVB eiser meegedeeld van [naam gerechtsdeurwaarders] bericht te hebben ontvangen dat het beslag op zijn AOW-pensioen is opgeheven. Met ingang van januari 2021 is de SVB gestopt met het uitvoeren van het beslag.
2.
Geschil
In geschil is of de SVB op goede gronden over de periode van augustus 2019 tot en met december 2020 maandelijks een bedrag van € 74,69 heeft ingehouden op eisers ouderdomspensioen ter uitvoering van beslag.
3.
Standpunt eiser
Eiser voert aan dat beslaglegger [naam betrokkene] een onrechtmatige daad pleegt, door op basis van frauduleuze gegevens beslag te laten leggen op zijn ouderdomspensioen. De SVB heeft volgens eiser een eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of de beslaglegging is gebaseerd op correcte, juiste en legitieme informatie, voordat tot uitvoering van het beslag wordt overgegaan. De SVB had de tenuitvoerlegging van het beslag moeten schorsen in afwachting van de beslissing op eisers (civiele) herzieningsverzoek in kort geding, zo stelt eiser.
4.
Standpunt SVB
De SVB stelt zich op het standpunt dat juist is gehandeld door uitvoering te geven aan het opgelegde beslag en door € 74,69 per maand in te houden van eisers ouderdomspensioen.
5.
Oordeel rechtbank
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat bezwaren betreffende een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derde beslagene - in dit geval de SVB - ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geval aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. In de procedure tegen de SVB kan eiser dan ook slechts opkomen tegen de wijze waarop de SVB het beslag op het ouderdomspensioen van eiser uitvoert. De rechtbank kan niet ingaan op de vraag of de schuld die heeft geleid tot het beslag, terecht aan eiser is toegeschreven. Als hij vindt dat hem ten onrechte deze schuld wordt toegeschreven, dient hij zich tot de beslaglegger en/of de burgerlijke rechter te wenden.
Gesteld noch gebleken is dat de SVB niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de SVB op goede gronden over de periode van augustus 2019 tot en met december 2020 maandelijks een bedrag van € 74,69 heeft ingehouden op eisers ouderdomspensioen ter uitvoering van beslag.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687, en van 9 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:42.