In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2021, werd het beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een loonsanctie die het UWV had opgelegd, omdat zij naar mening van het UWV onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer die sinds 11 mei 2017 arbeidsongeschikt was. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van eiseres met 52 weken verlengd tot 7 mei 2020. Eiseres stelde dat zij wel degelijk re-integratie-inspanningen had verricht en dat het UWV niet alle relevante feiten had meegenomen in hun besluitvorming.
De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de loonsanctie had opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen bevredigend re-integratieresultaat was, maar dat dit niet uitsluitend aan eiseres kon worden toegeschreven. De rechtbank stelde vast dat de werknemer meer beperkt was dan aanvankelijk werd aangenomen en dat er geen kansen waren gemist in de re-integratie-inspanningen. Bovendien had eiseres de inspanningen vanaf december 2018 inzichtelijk gemaakt, wat het UWV niet had meegenomen in hun besluit.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, herstelde het primaire besluit en droeg het UWV op het griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.