ECLI:NL:RBZWB:2021:3546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2021, werd het beroep van eiseres tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een loonsanctie die het UWV had opgelegd, omdat zij naar mening van het UWV onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werknemer die sinds 11 mei 2017 arbeidsongeschikt was. Het UWV had de loondoorbetalingsverplichting van eiseres met 52 weken verlengd tot 7 mei 2020. Eiseres stelde dat zij wel degelijk re-integratie-inspanningen had verricht en dat het UWV niet alle relevante feiten had meegenomen in hun besluitvorming.

De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de loonsanctie had opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen bevredigend re-integratieresultaat was, maar dat dit niet uitsluitend aan eiseres kon worden toegeschreven. De rechtbank stelde vast dat de werknemer meer beperkt was dan aanvankelijk werd aangenomen en dat er geen kansen waren gemist in de re-integratie-inspanningen. Bovendien had eiseres de inspanningen vanaf december 2018 inzichtelijk gemaakt, wat het UWV niet had meegenomen in hun besluit.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, herstelde het primaire besluit en droeg het UWV op het griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,00. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4705 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J. Belderok,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting van eiseres jegens haar werknemer [naam werknemer eiseres] (werknemer) met 52 weken verlengd tot 7 mei 2020 (de zogenoemde loonsanctie).
In het besluit van 5 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig namens eiseres haar gemachtigde, [aanwezige namens eiseres] en [naam medisch adviseur eiseres] als medisch adviseur. Namens het UWV was mr. M.B.A. van Grinsven aanwezig.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met twee weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Werknemer was sinds 1 mei 2013 als algemeen medewerker in dienst van eiseres. Hij is op 11 mei 2017 uitgevallen wegens fysieke klachten.
In het eerste plan van aanpak WIA van 3 juli 2017 is als einddoel aangegeven hervatting in de eigen functie.
Op 7 maart 2018 heeft de bedrijfsarts (Van Nunen) werknemers belastbaarheid in kaart gebracht. Op verzoek van eiseres heeft arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] (werkzaam bij [naam werkgever arbeidsdeskundige] ) de arbeidsmogelijkheden van werknemer onderzocht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 19 maart 2018. Conclusie is dat de werknemer ongeschikt is voor de eigen functie en er ook geen mogelijkheden zijn om de functie aan te passen, maar dat eiseres in overleg met de werknemer zal gaan om te proberen taken, zonder overbelasting, op te pakken. Ten aanzien van re-integratiemogelijkheden extern is de conclusie dat werknemer geen enkele opleiding heeft gevolgd en dat werknemer daarom, mede gelet op zijn beperkingen, slechts zeer beperkte kansen lijkt te hebben. Geadviseerd wordt om een re-integratie tweede spoor op te starten.
In het plan van aanpak WIA van 3 april 2018 is het doel bijgesteld. Werkhervatting in de eigen functie staat voorop, maar als dat niet lukt moet gekeken worden naar de mogelijkheden bij een andere werkgever. Op 8 mei 2018 is de eerstejaars evaluatie opgesteld.
In het kader van het tweede spoor heeft eiseres op 29 maart 2018 een opdracht gegeven aan re-integratiebedrijf [naam re-integratiebedrijf] ( [naam re-integratiebedrijf] ). In het eindrapport van 12 december 2018 wordt geconcludeerd dat het niet gelukt is om de werknemer, ondanks zijn actieve opstelling, te plaatsen binnen het tweede spoor.
Vervolgens heeft eiseres het traject overgedragen aan de arbodienst [naam arbodienst] . In de eindevaluatie van 12 februari 2019 is aangegeven dat werknemer 6 uur per week lichte werkzaamheden bij eiseres verricht.
Op 12 februari 2019 heeft werknemer bij het UWV een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
Verzekeringsarts Van Gorsel heeft geconcludeerd dat werknemer functionele mogelijkheden heeft. Zij heeft daartoe op 19 maart 2019 een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Volgens de verzekeringsarts zijn de functionele mogelijkheden in juli 2018 globaal adequaat ingeschat. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] heeft vervolgens de re-integratie-inspanningen van eiseres onderzocht. Conclusie is dat het gevolgde traject in spoor twee deels werd gebaseerd op een onjuiste belastbaarheid van de werknemer, waardoor re-integratiekansen zijn gemist, en dat vanaf 12 december 2018 de inhoud van het traject tweede spoor niet inzichtelijk is gemaakt.
Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen en dat in de bezwaarprocedure gehandhaafd.
2.
Het geschil
In geschil is of het UWV terecht de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken heeft verlengd tot 7 mei 2020 omdat sprake is van onvoldoende re-integratie-inspanningen.
3.
Standpunt van eiseres
Namens eiseres is aangevoerd dat het UWV bij de voorbereiding van de besluiten niet alle benodigde kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard en dat de besluiten niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
Betwist wordt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De werknemer is uitgevallen met fysieke klachten. Hij was geschikt om gedurende 4 uur per dag zittend werk te verrichten. Dat werk is bij eiseres niet beschikbaar. Uit het onderzoek door re-integratiebedrijf [naam re-integratiebedrijf] volgt dat, gelet op de fysieke beperkingen in combinatie met de geringe opleiding van de werknemer, er slechts zeer beperkte kansen zijn op de externe arbeidsmarkt. Verder bleek in het traject tweede spoor dat werknemer al jaren behandeld werd voor psychische klachten. Het kan eiseres niet worden verweten dat zij niet op de hoogte was van deze klachten. Werknemer heeft de bedrijfsarts nooit over zijn psychische klachten verteld en heeft met die klachten jaren kunnen werken. De medisch adviseur heeft hieraan toegevoegd dat van de bedrijfsarts niet kon worden verwacht dat hij op de hoogte was van de psychische beperkingen zonder dat er een relatie was met de verzuimoorzaak en zonder dat werknemer hem of eiseres daarover had ingelicht, terwijl deze klachten niet werk-gerelateerd waren. Er was geen sprake van stagnerend herstel. De werknemer was ook al onder behandeling voor zijn psychische klachten. In het advies van de bedrijfsarts van 25 juli 2018 zijn de psychische klachten wel benoemd. Eiseres stelt verder dat dit niet tot gevolg heeft gehad dat re-integratiekansen zijn gemist. Integendeel, op grond van alleen de fysieke beperkingen waren de mogelijkheden van werknemer zeer beperkt. Indien ook de psychische beperkingen eerder bekend waren geweest waren de mogelijkheden nog beperkter geweest.
Verder wordt aangevoerd dat eiseres de inhoud van het traject tweede spoor vanaf 12 december 2018 wel degelijk inzichtelijk heeft gemaakt. Er is informatie verstrekt over de maanden januari tot en met april 2019. Deze informatie had volgens eiseres in de bezwaarprocedure moeten worden betrokken.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon met ten hoogste 52 weken, indien bij de behandeling van de aanvraag en beoordeling van de WIA-uitkering blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde, of vijfde lid, dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen.
De verplichtingen van voornoemd eerste tot en met het vijfde lid zien onder meer op de verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde. De regels bedoeld in het zevende lid zijn neergelegd in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Stcrt. 2002, 60 laatstelijk gewijzigd op 6 december 2006, Stcrt. 2006, 252) en betreffen administratieve verplichtingen van de werkgever.
Op grond van het twaalfde lid meldt de werkgever, indien hij na toepassing van het negende lid van mening is dat hij zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, dit aan het UWV, waarbij hij aantoont dat hij de tekortkoming heeft hersteld.
Op grond van artikel 65, derde volzin, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het UWV of de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Op grond van artikel 1 van de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter, vastgesteld bij besluit van het UWV van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd op 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224 (verder: de Beleidsregels), hanteert het UWV bij de beoordeling van de door werkgever en werknemer geleverde reintegratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA het beoordelingskader zoals vastgelegd in de bijlage bij het besluit. Deze bijlage betreft het ‘Kader voor inzet en beoordeling van reintegratieinspanningen’.
5.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV aan eiseres op goede gronden een loonsanctie heeft opgelegd. Het UWV heeft daartoe besloten, omdat er geen bevredigend re-integratieresultaat is, de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende of niet inzichtelijk zijn en zij daarvoor geen deugdelijke grond heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van een bevredigend resultaat. Volgens de Beleidsregels moet dan bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft.
5.2.
Het loonsanctiebesluit is een voor de werkgever belastend besluit. Daarom is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Het gaat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Daarbij is niet vereist dat het UWV concreet aangeeft welke stappen de werkgever moet ondernemen. Wel dient de door het UWV gegeven motivering zodanig concreet te zijn dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming bestaat (zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717).
De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak van een werkgever al het mogelijke wordt verwacht om zijn arbeidsongeschikte werknemer in passend werk te re-integreren. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt volledig bij de werkgever (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:94).
5.3.
De conclusies van het UWV met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van eiseres zijn neergelegd in de rapportage van de verzekeringsarts Van Gorsel van 19 maart 2019, de rapportage van de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] van 26 maart 2019, de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) Lemmers van 1 juli 2019 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) Heijmans van 5 augustus 2019.
Het UWV concludeert dat eiseres weliswaar re-integratie inspanningen heeft verricht, maar dat zij het verkeerde aan re-integratie heeft gedaan. Het UWV baseert zijn standpunt op twee punten: (1) het traject tweede spoor van de werknemer was deels gebaseerd op een onjuiste belastbaarheid en (2) eiseres heeft vanaf 12 december 2018 de inhoud van het traject tweede spoor niet inzichtelijk gemaakt.
5.4.
Het eerste punt: deels onjuiste belastbaarheid in het tweede spoor
Het belastbaarheidsprofiel van de bedrijfsarts van 7 maart 2018 gaat uit van (enkel) fysieke beperkingen en is de basis geweest voor het traject tweede spoor dat in april 2018 is ingezet bij [naam re-integratiebedrijf] . [naam re-integratiebedrijf] heeft vervolgens de bedrijfsarts gevraagd om de belastbaarheid opnieuw te beoordelen op persoonlijk en sociaal functioneren. Op 25 juli 2018 wordt de belastbaarheid door de bedrijfsarts, na opgevraagde en verkregen informatie, herzien (naast fysieke beperkingen ook beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren). Niet in geschil is dat dit belastbaarheidsprofiel adequaat is. Op 12 december 2018 is het traject tweede spoor bij [naam re-integratiebedrijf] beëindigd zonder dat een plaatsing in het tweede spoor is gelukt. Uit de rapporten blijkt verder dat de werknemer zich positief heeft opgesteld en aan alle onderzoeken en re-integratieactiviteiten heeft meegewerkt. Gebleken is dat de mogelijkheden van de werknemer zeer beperkt zijn.
De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 1 juli 2019 en in de rapportage van 4 februari 2020 naar aanleiding van de beroepsgronden gesteld dat de bedrijfsarts de psychische problematiek eerder had moeten herkennen en meenemen in de oordeelsvorming. Bij de werknemer was sprake van stagnerend herstel, wat reden zou moeten zijn tot revisie en mogelijk een andere visie met betrekking tot interventie en prognosestelling. De werknemer was langdurig voor de uitval onder behandeling bij een psychiater en was als zodanig ook geestelijk beperkt belastbaar. Dat werknemer met zijn psychische klachten goed in het eigen werk kon functioneren doet daar niet aan af. Van de bedrijfsarts mocht verwacht worden om een integraal belastbaarheidsoordeel te geven.
De arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportage van 5 augustus 2019 en in de rapportage van 15 november 2019 naar aanleiding van de beroepsgronden gesteld dat mogelijk re-integratiekansen zijn gemist omdat is uitgegaan van een te grote belastbaarheid, zodat de activiteiten niet gemotiveerd zijn gericht op wat de werknemer kan.
Het standpunt van het UWV dat het traject tweede spoor van april tot augustus 2018 was gebaseerd op een onjuist belastbaarheidsprofiel, mag zo zijn, maar de vraag is of daardoor kansen zijn gemist. Eiseres stelt dat geen kansen zijn gemist omdat werknemer er slechter aan toe was dan waarvan is uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten de vraag of de bedrijfsarts had kunnen onderkennen dat de werknemer meer beperkt was dan waarvan eerder was uitgegaan, er geen kansen zijn gemist. Er is hier sprake van een situatie waarin de belastbaarheid van de werknemer slechter was dan waarvan aanvankelijk is uitgegaan. Er kan dan ook hooguit sprake zijn geweest van een situatie waarin eiseres teveel re-integratie inspanningen heeft verricht en te breed naar mogelijkheden voor de werknemer heeft gezocht. Daar komt bij dat bij [naam re-integratiebedrijf] meteen vanaf april 2018 al bekend was dat de werknemer zwaarder beperkt was. [naam re-integratiebedrijf] heeft immers de bedrijfsarts gevraagd de belastbaarheid opnieuw te beoordelen. De conclusie van de arbeidsdeskundige b&b dat mogelijk re-integratiekansen zijn gemist omdat is uitgegaan van een te grote belastbaarheid van werknemer zodat de activiteiten niet gemotiveerd zijn gericht op wat de werknemer wel kan, volgt de rechtbank daarom niet.
5.5.
Het tweede punt: gebrek aan inzichtelijkheid vanaf 12 december 2018
Het traject tweede spoor is vanaf 12 december 2018 overgedragen aan Zorg voor de Zaak. Ten aanzien van deze periode stelt eiseres dat zij de inspanningen over januari tot en met april 2019 inzichtelijk heeft gemaakt in de bezwaarprocedure door overlegging van een rapportage van [naam bedrijf] en dat het UWV dit rapport had moeten betrekken bij de conclusie. Deze beroepsgrond slaagt. Nu het UWV genoemde informatie niet bij het bestreden besluit heeft betrokken is dat besluit onvoldoende gemotiveerd. Pas in beroep heeft het UWV inhoudelijk gereageerd door middel van de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 15 november 2019. De arbeidsdeskundige b&b merkt op dat de rapportage ongedateerd is en geen specifieke data van de activiteiten vermeld, waardoor onvoldoende inzichtelijk is welke activiteiten wanneer zijn vormgegeven.
De rechtbank stelt vast dat het rapport weliswaar ongedateerd is, maar dat uit de inhoud daarvan wel kan worden opgemaakt dat dit ziet op het traject tweede spoor van de maanden januari tot en met april 2019. Verder betekent het feit dat in de rapportage van [naam bedrijf] de specifieke data van de activiteiten ontbreken niet dat de re-integratie-inspanningen naar hun inhoud onvoldoende zijn geweest. De activiteiten staan namelijk wel in het rapport beschreven. De rechtbank betrekt daarbij dat het resultaat van de re-integratie-inspanningen in het tweede spoor bij [naam re-integratiebedrijf] en [naam bedrijf] hetzelfde is gebleven. Dat geldt overigens ook voor de re-integratie bij [naam bedrijf] in de periode van de loonsanctie, welke heeft geleid tot bekorting van de loonsanctie per 5 januari 2020. De werknemer heeft geen ander werk gevonden en het resultaat heeft zich beperkt tot het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te solliciteren, terwijl de werknemer bij de aanvraag van de WIA-uitkering (12 februari 2019) gedurende 2 tot 3 uur per dag (2 tot 3 dagen per week) bij eiseres werkzaam was in aangepast werk en zijn situatie daarna niet is verbeterd.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat het UWV ten onrechte aan eiseres een loonsanctie heeft opgelegd.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 12 juli 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.