In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de heropening van haar WW-uitkering. Eiseres ontving vanaf 1 januari 2019 een WW-uitkering, maar deze werd per 1 februari 2019 ingetrokken omdat zij de vereiste inkomstenopgave niet had ingediend. Eiseres was zich niet bewust van de intrekking en heeft pas op 5 augustus 2019 de inkomstenformulieren opgestuurd. Het UWV heeft vervolgens op 14 augustus 2019 meegedeeld dat de uitkering per 1 augustus 2019 weer zou worden opgestart, maar verklaarde het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet op de hoogte was van het intrekkingsbesluit en dat de bezwaartermijn niet was gaan lopen. Dit betekent dat eiseres aan haar verplichtingen heeft voldaan voordat de bezwaartermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet had beoordeeld of het recht op WW-uitkering vanaf 1 februari 2019 kon worden vastgesteld en dat het bestreden besluit daarom aan een onderzoeksgebrek leed. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.