ECLI:NL:RBZWB:2021:378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_4892
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van WW-uitkering en de verplichtingen van de verzekerde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de heropening van haar WW-uitkering. Eiseres ontving vanaf 1 januari 2019 een WW-uitkering, maar deze werd per 1 februari 2019 ingetrokken omdat zij de vereiste inkomstenopgave niet had ingediend. Eiseres was zich niet bewust van de intrekking en heeft pas op 5 augustus 2019 de inkomstenformulieren opgestuurd. Het UWV heeft vervolgens op 14 augustus 2019 meegedeeld dat de uitkering per 1 augustus 2019 weer zou worden opgestart, maar verklaarde het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet op de hoogte was van het intrekkingsbesluit en dat de bezwaartermijn niet was gaan lopen. Dit betekent dat eiseres aan haar verplichtingen heeft voldaan voordat de bezwaartermijn was verstreken. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet had beoordeeld of het recht op WW-uitkering vanaf 1 februari 2019 kon worden vastgesteld en dat het bestreden besluit daarom aan een onderzoeksgebrek leed. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4892 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 1 augustus 2019 weer een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontving vanaf 1 januari 2019 een WW-uitkering.
Met het besluit van 17 april 2019 heeft het UWV de WW-uitkering ingetrokken per 1 februari 2019 omdat eiseres de inkomstenopgave over de maand februari 2019 niet heeft opgestuurd waardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
Op 5 augustus 2019 heeft eiseres alsnog inkomstenformulieren toegestuurd.
Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de WW-uitkering weer wordt opgestart vanaf 1 augustus 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden de uitkering per 1 augustus 2019 heeft heropend.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet kon weten dat er een sanctie zou volgen als zij het inkomstenformulier niet zou opsturen. Zij was er niet van op de hoogte dat haar uitkering was stopgezet. In het uitkeringsreglement is niets opgenomen over de intrekking van een uitkering. Ook in de Beleidsregels is niet opgenomen dat een uitkering definitief komt te vervallen als de inkomstenopgave niet wordt verstuurd. Eiseres is van mening dat haar recht op uitkering alsnog kan worden vastgesteld over de periode februari 2019 tot en met juli 2019. Op grond van artikel 6 van de Beleidsregels kan de betaling van de uitkering met terugwerkende kracht worden hervat.
Primair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat afgezien moet worden van intrekking van haar uitkering. Subsidiair is eiseres van mening dat zij recht heeft op een gedeeltelijke uitkering over de periode 1 februari 2019 tot en met 31 juli 2019.
Standpunt UWV
4. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres bekend kon zijn met de verplichting om de inkomstenopgave op te sturen. Die verplichting vloeit voort uit artikel 25 van de WW. Ingevolge artikel 22a, eerste lid, onder c, van de WW wordt de uitkering ingetrokken als niet wordt voldaan aan een verplichting van artikel 25 en daardoor het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Op het moment dat alsnog aan de verplichting wordt voldaan, wordt het recht vastgesteld. Dit gebeurt niet met terugwerkende kracht maar per de datum dat alsnog aan de verplichting is voldaan.
Wettelijk kader
5. In artikel 6 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) is bepaald dat indien de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen voldoet en om toekenning (hervatting) van uitkering vraagt dit wordt opgevat als een verzoek om terug te komen van de intrekkings- of herzieningsbeschikking. De uitkering wordt niet eerder hervat dan met ingang van de dag waarop de verzekerde alsnog aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Als de verzekerde echter alsnog aan zijn verplichtingen voldoet voordat de termijn van bezwaar tegen de intrekking of herziening is verlopen, of voordat op het bezwaar is beslist, wordt de betaling met terugwerkende kracht tot en met de datum met ingang waarvan zijn uitkering is ingetrokken of herzien hervat, voorzover alsnog het recht kan worden vastgesteld en aan alle overige voorwaarden voor betaling is voldaan.
Beoordeling rechtbank
6.1
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres het inkomstenformulier niet heeft opgestuurd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de inlichtingenverplichting.
Ingevolge de Beleidsregels kan het recht op uitkering worden hervat als alsnog aan de verplichting wordt voldaan. Met ingang van welke datum de uitkering kan worden hervat, is
afhankelijk van het moment waarop de belanghebbende alsnog aan de verplichtingen voldoet.
6.2
Eiseres heeft ontkend het intrekkingsbesluit van 17 april 2019 te hebben ontvangen. De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting aangegeven dat het UWV geen verzendadministratie bijhoudt. Het UWV kan daarom niet aantonen dat het besluit is verzonden. Dat eiseres vanaf februari 2019 geen WW-uitkering meer heeft ontvangen en het UWV daarover niet (eerder) heeft benaderd, kan niet worden aangemerkt als een aanwijzing dat zij het besluit wel moet hebben ontvangen [1] . Ook anderszins zijn er geen omstandigheden gesteld waaruit opgemaakt kan worden dat eiseres het besluit, ondanks haar ontkenning, wel ontvangen zou moeten hebben. Bij de verdere beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank er dan ook van uit dat het intrekkingsbesluit niet aan eiseres bekend is gemaakt. Dit betekent dat de bezwaartermijn niet op 18 april 2019 is gaan lopen.
6.3
Bovenstaande betekent dat op het moment dat eiseres alsnog de inkomstenformulieren heeft opgestuurd, er nog geen bezwaartermijn inzake de intrekking van de uitkering lopend was. Dit betekent ook dat eiseres voldaan heeft aan haar verplichtingen voordat de bezwaartermijn is verlopen. Ingevolge de Beleidsregels wordt de uitkering dan met terugwerkende kracht hervat, mits vastgesteld kan worden dat eiseres recht heeft op uitkering en aan de overige voorwaarden voor betaling is voldaan. Dit heeft de gemachtigde van het UWV ter zitting ook erkend.
6.4
Het UWV heeft niet beoordeeld of het recht op WW-uitkering vanaf 1 februari 2019 kan worden vastgesteld en of aan de overige voorwaarden voor betaling is voldaan. Dit betekent dat het bestreden besluit aan een onderzoeksgebrek leidt en op een ondeugdelijke motivering berust. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Omdat het bestreden besluit alleen om deze reden al niet in stand kan blijven, hoeven de overige beroepsgronden niet nader besproken te worden. Het UWV zal alsnog onderzoek moeten doen naar het recht op uitkering vanaf 1 februari 2019 en of aan de overige voorwaarden voor betaling is voldaan.
7. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het UWV moet immers nog gaan beoordelen of het recht op uitkering kan worden vastgesteld. Omdat het hier over een periode in 2019 gaat, ligt het niet in de verwachting dat dit onderzoek op korte termijn zal zijn afgerond. Het UWV zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € €48,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 28 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.