In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar woning huurt van Stichting Thuisvester, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Oosterhout om haar woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit besluit volgde op de ontdekking van 41 gram cocaïne en andere drugsgerelateerde materialen in haar woning, wat duidde op drugshandel. De burgemeester stelde dat verzoekster verantwoordelijk was voor de gang van zaken in haar woning en dat er een risico bestond op herhaling van de overtredingen, gezien het strafrechtelijk verleden van haar zoon, die ook in de woning verbleef.
Tijdens de zitting op 14 juli 2021 heeft verzoekster betoogd dat zij haar zoon de toegang tot de woning had ontzegd en dat hij sindsdien niet meer in haar woning was geweest. De burgemeester betwistte echter dat dit voldoende was om de sluiting ongedaan te maken, gezien de ernst van de overtredingen en de eerdere meldingen van drugshandel vanuit de woning. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting en geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.