ECLI:NL:RBZWB:2021:3784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2598 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens drugshandel en de beoordeling van de burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die haar woning huurt van Stichting Thuisvester, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Oosterhout om haar woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Dit besluit volgde op de ontdekking van 41 gram cocaïne en andere drugsgerelateerde materialen in haar woning, wat duidde op drugshandel. De burgemeester stelde dat verzoekster verantwoordelijk was voor de gang van zaken in haar woning en dat er een risico bestond op herhaling van de overtredingen, gezien het strafrechtelijk verleden van haar zoon, die ook in de woning verbleef.

Tijdens de zitting op 14 juli 2021 heeft verzoekster betoogd dat zij haar zoon de toegang tot de woning had ontzegd en dat hij sindsdien niet meer in haar woning was geweest. De burgemeester betwistte echter dat dit voldoende was om de sluiting ongedaan te maken, gezien de ernst van de overtredingen en de eerdere meldingen van drugshandel vanuit de woning. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster afgewogen tegen de noodzaak van de sluiting en geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2598 OPIUM VV

uitspraak van 22 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg,
en

de burgemeester van de gemeente Oosterhout (de burgemeester), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van haar woning aan [adres] voor de duur van 3 maanden. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 juli 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde (die de zitting via een skypeverbinding heeft bijgewoond), haar dochter [naam dochter] en tolk [naam tolk] . De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Roels
.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoekster woont aan [adres] . Zij huurt deze woning van Stichting Thuisvester.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat de politie deze woning op 10 februari 2021, na aanhouding van verzoeksters zoon [naam zoon] op 9 en 10 februari 2021 waarbij bij hem onder meer meerdere ponypacks cocaïne en bedragen aan contant geld van rond de
€ 800,00 zijn aangetroffen, heeft doorzocht. In de woning werd het volgende aangetroffen:
  • 41 gram cocaïne
  • 4 weegschaaltjes
  • niet gebruikte ponypacks met opdruk ‘Pablo Escobar
  • 3 mobiele telefoons
  • 113 gram Inositol (versnijdingsmiddel) in verschillende potjes
  • lege potjes Inositol
  • gripzakjes met stickers Inositol
Op 11 maart 2021 heeft de burgemeester aan verzoekster zijn voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van
3 maanden te sluiten.
Verzoeker heeft daartegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoekster gelast om haar woning aan [adres] uiterlijk 21 juni 2021 te sluiten en gesloten te houden voor een periode van 3 maanden.
De burgemeester stelt dat hij bevoegd is tot handhavend optreden en ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Er is in de woning van verzoekster een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Op grond van het beleid volgt in dat geval sluiting van een woning voor de duur van 3 maanden.
Anders dan verzoekster stelt kan uit de bestuurlijke rapportage en de verklaringen van verzoekster en haar dochter worden afgeleid dat verzoeksters zoon feitelijk bij haar woont. Verzoekster en haar dochter hebben verklaard dat [naam zoon] meerdere dagen per week in de woning aan [adres] verblijft. Dat hij een woning in [plaatsnaam] huurt maakt dat niet anders omdat niet is gebleken dat hij daar ook daadwerkelijk woont. Overigens is het niet relevant waar hij woont omdat het gaat om de drugs die zijn aangetroffen in de woning en niet wie daarvan de eigenaar is. Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet is namelijk object gebonden.
In verzoeksters woning zijn, naast een handelshoeveelheid cocaïne, andere goederen aangetroffen die duiden op drugshandel. Daarnaast is verzoeksters zoon kort voor de doorzoeking tweemaal aangehouden voor drugshandel waarbij bij hem meerdere ponypacks met cocaïne zijn aangetroffen. De burgemeester acht het daardoor aannemelijk dat verzoeksters woning een schakel vormt in de drugshandel/drugsnetwerk van haar zoon. Door de reputatie/het strafrechtelijk verleden van [naam zoon] en omdat verzoekster heeft aangegeven dat zij moeilijk overwicht kan bieden aan hem, acht de burgemeester het aannemelijk dat de situatie die tot sluiting heeft geleid zich in de toekomst kan herhalen en daarom ziet hij een noodzaak tot sluiting van verzoeksters woning aanwezig.
De burgemeester stelt dat het op de weg van verzoekster had gelegen om haar zoon de toegang tot de woning te ontzeggen dan wel hem te verbieden haar woning te gebruiken voor zijn drugshandel. Verzoeker, als hoofdhuurder, wordt geacht te weten wat er in haar woning afspeelt. De burgemeester acht het niet aannemelijk dat verzoekster niet op de hoogte was van de activiteiten in haar woning. Hij betrekt daarbij de verklaringen van verzoekster en haar dochter dat [naam zoon] al vaker voor problemen heeft gezorgd en dat [naam zoon] regelmatig post van de politie op haar adres ontvangt. Daarnaast zijn er drugs en andere drugsgerelateerde materialen aangetroffen in een kamer die vrij toegankelijk en niet afsluitbaar was. De burgemeester acht dan ook niet aannemelijk dat verzoekster niet wist van de drugshandel. In ieder geval had zij daarvan kunnen weten. Verzoekster is ervoor verantwoordelijk te letten op wat er in haar woning gebeurde en door dat niet te doen is er sprake van verwijtbaarheid. Om herhaling te voorkomen en verzoekster te beschermen tegen het drugsmilieu heeft de burgemeester besloten de woning te sluiten en om verzoekster weerbaarder te maken tegen haar zoon heeft de burgemeester haar verwezen naar maatschappelijk werk.
Verzoekster heeft gesteld dat het contact met haar zoon sinds de vooraankondiging verbroken is en dat hij sindsdien niet meer in haar woning komt. Daarmee is volgens de burgemeester echter het pand niet automatisch aan het drugscircuit onttrokken. Gelet op de voorgeschiedenis, waarbij verzoekster stelt moeilijk overwicht te kunnen bieden aan haar zoon, en gelet op zijn reputatie, is het zeer goed mogelijk dat hij weer terugkeert naar de woning en dat de drugshandel zich herhaalt. Sluiting van de woning voldoet daarmee aan het doel daarvan: het beëindigen en voorkomen van herhaling van de overtreding, het tegengaan van de negatieve effecten van drugshandel en een signaal naar de omgeving dat wordt opgetreden tegen drugshandel.
Verzoekster heeft verder gesteld dat sluiting van de woning haar onevenredig zwaar treft omdat zij na sluiting niet terug kan keren. De woningbouwvereniging heeft aangegeven de huurovereenkomst te willen ontbinden en zij komt op een zwarte lijst te staan waardoor zij in de regio geen sociale huurwoning meer kan huren.
Volgens de burgemeester is niet gebleken dat verzoekster een bijzondere binding heeft met de woning. Bovendien is sprake van een ernstige overtreding en verwijtbaarheid aan de zijde van verzoekster, zodat de omstandigheid dat zij haar woning door ontbinding van de huurovereenkomst definitief kwijtraakt en wordt geplaatst op een zwarte lijst zich niet tegen sluiting verzetten. Overigens is de burgemeester uit navraag bij Thuisvester gebleken dat verzoekster nog steeds kan reageren op huurwoningen als die niet door Thuisvester aangeboden worden. De plaatsing op de zwarte lijst geldt namelijk alleen voor huurwoningen van Thuisvester voor een periode van twee jaar. Een andere mogelijkheid om (relatief snel) andere woonruimte te vinden is om een woning te huren via gapph.nl. Gapph biedt tegen lage maandlasten woonruimte aan op basis van de Leegstandswet en de Wet kraken en leegstand. Daarnaast is gebleken dat verzoekster twee dochters heeft met een woning in [plaatsnaam] . Gedurende de zoektocht naar een andere woning is het wellicht mogelijk daar te verblijven. Tot slot zou verzoekster zich kunnen wenden tot de doorstroomvoorziening in Breda. Zij zal dan een mentor toegewezen krijgen die haar ondersteunt bij het vinden van andere woonruimte. Die kan haar mogelijk ook helpen bij het opstarten van een hulpverleningstraject om haar weerbaarder te maken voor haar zoon.
Gelet op het voorgaande acht de burgemeester bijzondere omstandigheden, die tot afwijking van het beleid zouden moeten nopen, niet aanwezig en sluiting van verzoeksters woning voor 3 maanden gerechtvaardigd.
De burgemeester heeft aangegeven de effectuering van de woningsluiting uit te stellen tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
3.
Verzoek
Verzoekster ontkent niet hetgeen in haar woning is aangetroffen. Die goederen zijn van haar zoon en die woont niet bij haar in huis, maar verblijft er zo nu en dan wel. [naam zoon] heeft een eigen woonruimte in [plaatsnaam] . Hij verbleef in het begin van het jaar nog wel eens bij verzoekster maar sinds zij geconfronteerd is met de harddrugs in haar woning heeft zij hem de toegang ontzegd. Haar zoon komt daarom al maanden niet meer in haar woning.
Verzoekster betwist niet dat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting heeft maar vindt dat hij daarvan in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Er is geen noodzaak tot sluiting omdat de woning niet bekend staat als drugspand en er ook geen loop naar de woning is. De doelen met sluiting worden daarom ook geenszins behaald. Uit rechtspraak volgt dat in dat geval de burgemeester een motiveringsplicht heeft. Die motivering ontbreekt. De woning staat niet bekend als drugspand. De enige reden dat de politie de woning heeft doorzocht is omdat [naam zoon] was aangehouden met drugs. Van politiewaarnemingen of meldingen van drugs is geen sprake geweest. Van sluiting gaat daarom geen signaal af, zeker nu [naam zoon] al maanden niet meer in de woning is geweest en er geen ongeregeldheden bij de woning hebben voorgedaan.
Daarnaast heeft de burgemeester niet aangetoond dat verzoekster wetenschap had van de drugs in haar woning. [naam zoon] verbleef slechts af en toe bij haar en zij heeft zich er niet van vergewist wat hij in zijn slaapkamer had. Dat hij wel eens post van de politie ontving maakt niet dat zij daarmee kon vermoeden dat hij in drugs handelde.
Verzoekster stelt voorts dat de burgemeester had kunnen kiezen voor een minder vergaande maatregel, zoals een voorwaardelijke sluiting. Verzoekster is bereid om mee te werken aan alle voorwaarden, bijvoorbeeld onverwachte huisbezoeken. [naam zoon] komt al niet meer in de woning, maar dat zou als strikte voorwaarde opgenomen kunnen worden.
Volgens verzoekster heeft een sluiting verdergaande consequenties voor haar. Vervangende woonruimte vinden is heel lastig. Zij kan niet bij familie terecht. Omdat zij in de corona-risicogroep valt is het het meest veilig voor haar om alleen te wonen. Verzoekster is 60 jaar, suikerpatiënt en heeft overgewicht. De angst dat zij haar woning dient te verlaten leidt tot depressieve gevoelens.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
4.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
5.
Juridisch kader
Artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
(…)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Cocaïne staat op lijst I.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, middels vaststelling van de ‘Beleidsregels op grond van artikel 13b Opiumwet gemeente Oosterhout’. (Beleidsregels)
In deze beleidsregels is opgenomen dat bij overtreding van artikel 2 van de Opiumwet in verbinding met artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in of vanuit een woning of daarbij behorende erven, bij een eerste constatering, anders dan voorbereidingshandelingen, een sluiting voor een periode van 3 maanden zal worden opgelegd.
Van een overtreding is in ieder geval sprake bij de aanwezigheid van harddrugs in de woning in een handelshoeveelheid (> 0,5 gram harddrugs / voor GHB >5 ml).
6.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij aan verzoekster een last onder bestuursdwang is opgelegd tot sluiting van haar woning gedurende 3 maanden, in bezwaar stand zal houden. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De burgemeester is overgegaan tot sluiting van verzoeksters woning, omdat in die woning harddrugs zijn aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat die voor de handel bestemd waren. De burgemeester stelt als gevolg daarvan bevoegd te zijn tot handhavend optreden en voorts dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Bevoegdheid tot handhavend optreden
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) kan de burgemeester bij zijn beoordeling van de vraag of sprake is van een handelshoeveelheid in redelijkheid aansluiten bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria, inhoudende dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs die groter is dan 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs die groter is dan 5 gram in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking [1] . Deze criteria zijn ook in de beleidsregels verwerkt.
Vaststaat dat in verzoeksters woning op 10 februari 2021 41 gram cocaïne is aangetroffen.
Dit is een hoeveelheid harddrugs waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarnaast zijn er andere goederen aangetroffen die duiden op drugshandel, zoals weegschaaltjes, ponypacks en versnijdingsmiddel.
Verzoeker betwist de aangetroffen hoeveelheden harddrugs en andere drugsgerelateerde goederen niet noch dat de burgemeester bevoegd is om handhavend op te treden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de burgemeester ook bevoegd tot sluiting van verzoeksters woning. Een sluiting gedurende 3 maanden is conform de Beleidsregels.
Gebruik maken van de bevoegdheid tot handhaving
Dat de sluiting in overeenstemming met de Beleidsregels is, betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan.
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS [2] , dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. [3]
Noodzakelijkheid
- ernst en omvang van de overtreding
Er is in de woning van verzoekster 41 gram cocaïne aangetroffen. Dit is 82 keer de toegestane hoeveelheid. Verder zijn er 4 weegschaaltjes, ponypacks en versnijdingsmiddel aangetroffen. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een ernstig geval.
- feitelijke handel in de woning
Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [4]
In dit geval zijn er echter wel meldingen van drugshandel geweest. Uit de aanvullende (ongedateerde) bestuurlijke rapportage van de politie, die de burgemeester hangende de voorlopige voorzieningenprocedure heeft overgelegd, blijkt dat er in november 2017, januari en maart 2018 en oktober 2019 anonieme meldingen zijn gedaan met betrekking tot verzoeksters woning. Er is onder meer gemeld dat er door een Turkse man werd gedeald/dat er drugs/cocaïne werd verkocht vanaf het adres [adres] en dat het een komen en gaan is tot diep in de nacht van gebruikers bij dit pand.
Alhoewel deze meldingen minder recent zijn en niet bevestigd door politie-waarnemingen, ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan die meldingen in het geheel geen waarde te hechten. Bovendien zijn in verzoeksters woning naast een handelshoeveelheid harddrugs ook materialen gevonden die duiden op handel vanuit de woning, zoals weegschaaltjes, verpakkingsmaterialen en versnijdingsmiddelen. Die goederen zijn aangetroffen nadat [naam zoon] tweemaal, op 9 en 10 februari 2021, is aangehouden met meerdere ponypacks cocaïne en grote bedragen aan contanten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag dan ook worden aangenomen dat verzoeksters woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel.
Verzoekster heeft gesteld dat sluiting niet noodzakelijk is. Zij heeft haar zoon de toegang tot de woning ontzegd en hij is sindsdien ook niet meer in de woning aanwezig geweest. [naam zoon] woont in [plaatsnaam] . Daarnaast heeft zij ter zitting gewezen op het tijdsverloop sinds de overtreding. Ook dat maakt volgens haar dat er geen noodzaak meer is tot sluiting. Verzoekster heeft in dit verband verwezen naar uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 30 december 2020 [5] en van de rechtbank Midden-Nederland van 2 juni 2021 [6] .
Dat verzoekster [naam zoon] de toegang tot haar woning heeft ontzegd betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat er niet een risico bestaat dat hij toch alsnog zal verschijnen aan de deur en zij hem binnen zal laten. Gelet op de verklaring van verzoekster dat zij moeilijk overwicht kan bieden aan haar zoon en zijn reputatie, is het zeer goed mogelijk dat [naam zoon] weer terugkeert naar de woning en dat de drugshandel zich herhaalt, ook al ligt het middelpunt van zijn maatschappelijk leven nu wellicht meer in [plaatsnaam] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarom niet worden gesteld dat met sluiting niet de daarmee beoogde doelen, zoals het voorkomen van herhaling en herstel van de openbare orde, kunnen worden behaald en dat er geen noodzaak meer is voor sluiting.
Onderhavige situatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet vergelijkbaar met die in de door verzoekster aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag, nu [naam zoon] – anders dan in die uitspraak – door de politie direct is heengezonden en niet vast zit en er bovendien in verzoeksters woning geen minderjarige, schoolgaande kinderen verblijven die geraakt worden door de sluiting.
In het tijdsverloop ziet de voorzieningenrechter evenmin reden voor het oordeel dat er geen noodzaak meer is voor sluiting. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat al op 11 maart 2021, een maand na de overtreding, aan verzoekster een voornemen tot sluiting bekend is gemaakt. De burgemeester heeft ter zitting uitleg gegeven waarom het daarna iets langer heeft geduurd voordat het besluit tot sluiting werd genomen, namelijk omdat hij - vanwege de onderliggende problematiek van verzoekster en zijn zorgplicht - gesprekken heeft gevoerd met complexe casusregisseurs en maatschappelijk werk. Dat heeft wat tijd gekost. In dit geval is er ook bewust voor gekozen verzoekster een ruimere begunstigingstermijn te gunnen om haar de gelegenheid te geven om een en ander op te pakken, aldus de burgemeester.
De voorzieningenrechter acht deze uitleg overtuigend. Voor zover er al sprake is van een relevant tijdsverloop, kan daaruit naar haar oordeel, gelet op deze uitleg, niet worden geconcludeerd dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting niet meer aanwezig achtte. Zij ziet daarin evenmin aanleiding om die niet aan te nemen.
Evenredigheid
Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting ook evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
- verwijtbaarheid
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster als hoofdhuurster van de woning verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om de woning. Van haar mag worden verwacht dat zij bekend is met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige goederen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verzoekster ook redelijkerwijs kunnen weten dat harddrugs in haar woning aanwezig waren. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat verzoekster niet werkt en veel thuis is, zoals zij zelf heeft verklaard. De harddrugs lagen in een slaapkamer die niet afgesloten en vrij toegankelijk was en hadden in ieder geval zonder uitgebreid en nauwkeurig zoeken kunnen worden gevonden. Zelfs al zou verzoekster van de drugs niet hebben geweten, dan nog kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar een verwijt van de overtreding worden gemaakt. [7]
- gevolgen van de sluiting
Inherent aan sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning.
Verzoeker heeft gewezen op haar leeftijd, overgewicht, depressieve gevoelens en haar diabetes en ter zitting op het feit dat zij al meer dan 30 jaar in haar woning woont.
Verzoekster heeft echter geen stukken overgelegd waaruit haar overgewicht, psychische klachten en diabetes blijken noch stukken waaruit blijkt dat zij in verband daarmee een bijzondere binding heeft met haar woning. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat verzoekster niet om medische redenen een zodanig bijzondere binding heeft met haar woning dat de burgemeester van sluiting af had moeten zien. Dat geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook voor de sociale binding die verzoekster met haar omgeving heeft.
Verzoekster heeft verder gewezen op de ontbinding van de huurovereenkomst als gevolg van de sluiting.
De burgemeester heeft hierop in reactie gesteld dat, alhoewel de huurovereenkomst door Thuisvester zal worden ontbonden, verzoekster wel in aanmerking kan komen voor huurwoningen van andere woningbouwcorporaties en gewezen op alternatieven: haar dochters, Gapph en/of de doorstroomvoorziening. De burgemeester heeft derhalve alternatieven onderzocht en naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende invulling gegeven aan zijn rol in deze.
Volgens verzoekster kan zij niet bij familie verblijven. Zij heeft die stelling echter niet beargumenteerd onderbouwd. Daarnaast heeft zij niet betwist dat andere woningbouwcoöperaties, Gapph of de doorstroomvoorziening (reële) alternatieven zijn. Die alternatieven heeft zij nog niet onderzocht, omdat zij de uitkomst van deze procedure afwacht, zo bleek ter zitting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook niet gebleken dat verzoekster geen alternatieven heeft.
Alles afwegende komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden. Er is een noodzaak bij sluiting en een sluiting van 3 maanden kan niet als onevenredig worden aangemerkt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester het belang bij sluiting dan ook zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft daarom de verwachting dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van verzoeksters woning voor de duur van 3 maanden in bezwaar stand zal houden. Zij ziet als gevolg daarvan geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
7.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 22 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2388)
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840)
3.uitspraak van de AbRS van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912))
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1435)
7.zie in dit verband de uitspraken van de AbRS van 1 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1150) en van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2116)