Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 juli 2020, waarin haar Ziektewet-uitkering werd beëindigd per 4 maart 2020. Eiseres was sinds 29 januari 2019 arbeidsongeschikt door een ingreep in verband met baarmoederhalskanker en psychische problemen. Het UWV had na een eerstejaarsbeoordeling besloten de uitkering te beëindigen, wat eiseres betwistte. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door een verzekeringsarts.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts b&b had de medische informatie van eiseres bestudeerd en concludeerde dat er geen volledige arbeidsongeschiktheid was. Eiseres had weliswaar klachten, maar deze waren niet objectief te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres in hun beoordeling hadden meegenomen en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) correct was opgesteld. Eiseres had aangevoerd dat zij niet in staat was om de geduide functies te vervullen, maar de rechtbank oordeelde dat de functies passend waren op basis van de vastgestelde beperkingen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het UWV de ZW-uitkering terecht had beëindigd, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter G.M.J. Kok en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.