Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 te Roosendaal, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van haar vriend door met een mes in zijn rug te steken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 juli 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsman wel. De officier van justitie, mr. S.J. Huizenga, stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging, gebaseerd op verklaringen van de verdachte, getuigen en medische gegevens. De verdediging betwistte echter dat er voldoende bewijs was om opzet aan te nemen, en stelde dat de verwonding per ongeluk was veroorzaakt.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een steekwond in de rug van het slachtoffer was, niet kon worden vastgesteld dat deze bewust was veroorzaakt door de verdachte. De verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer wezen op een ongeluk, en de getuige die had gehoord dat de verdachte had gestoken, had het incident niet zelf waargenomen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte met opzet had gestoken, en dat het scenario van een ongeluk niet technisch onmogelijk was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om opzet en intentie vast te stellen in strafzaken, vooral in situaties waar de verklaringen van betrokkenen tegenstrijdig zijn. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.