De rechtbank Noord-Nederland heeft in een uitspraak van 26 november 2021de voordrachtenvrijstelling van toepassing geacht ter zake van HOVO-cursussen die door een andere stichting worden gegeven. De rechtbank overwoog als volgt:
“10. De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of de activiteiten van eiseres vallen onder het begrip “voordrachten en dergelijke diensten” in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel p, van de Wet OB. De rechtbank stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel p, van de Wet OB geen aanknopingspunten te vinden zijn wat volgens de wetgever moet worden verstaan onder het begrip “voordrachten en dergelijke diensten”. Zowel in de wetgeschiedenis van de Wet OB als van haar voorlopers waarin eenzelfde vrijstelling was opgenomen, de Wet op de omzetbelasting 1954 en het Besluit op de Omzetbelasting 1940, ontbreekt een nadere inhoudelijke toelichting op de voordrachtenvrijstelling.
10. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door van eiseres aangeboden cursussen aan te merken als “voordrachten en dergelijke diensten” die strekken tot de bevordering van de algemene ontwikkeling in de zin van de voordrachtenvrijstelling. De rechtbank overweegt daartoe dat gelet op de vormgeving en de inhoud van de cursussen deze moeten worden gekarakteriseerd als een reeks van colleges, ofwel voordrachten, ofwel lezingen, over een bepaald onderwerp. De cursussen strekken ertoe dat de cursisten door het bijwonen van de reeks van colleges zich kunnen blijven ontwikkelen. Zij kunnen door het volgen van colleges kennis over het betreffende onderwerp verkrijgen, dan wel hun kennis bijhouden. Hoewel een aantal cursussen qua onderwerp en inhoud soms in enige mate overlap vertoont met het reguliere onderwijs zoals dat aan een universiteit of hogeschool wordt gegeven, zijn de door eiseres aangeboden cursussen naar het oordeel van de rechtbank duidelijk te onderscheiden van (regulier) onderwijs. Bij (regulier) onderwijs is sprake van overdracht van kennis en kunde met het doel om vaardigheden aan te leren en de leerlingen de stof eigen te laten maken, zodat zij deze vaardigheden (later) in hun maatschappelijke loopbaan kunnen gebruiken. Mede gelet op de doelgroep aan wie eiseres de cursussen aanbiedt, kan van de door eiseres aangeboden cursussen echter niet gezegd worden dat cursisten de cursussen volgen om de daar geleerde kennis en vaardigheden (later) in hun maatschappelijk loopbaan te gebruiken. Onderwijs wordt ook vaak, maar niet altijd, afgesloten met een examen of een ander bewijs van de verworven vaardigheden. De door eiseres aangeboden cursussen kennen geen vorm van toetsing van kennis en vaardigheden. Verder dient het door eiseres aangeboden cursusmateriaal als verdieping op de stof, maar niet als verplichte voorbereiding en kan een docent zijn cursus naar eigen inzicht inrichten. Hij is daarbij niet gebonden aan een opleidingsplan. Ten slotte acht de rechtbank het voor toepassing van de voordrachtenvrijstelling niet van belang of sprake is van een enkele lezing of voordracht of een reeks van (samenhangende) lezingen en voordrachten.
12. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de voordrachtenvrijstelling niet van toepassing is op de organisator, maar dat slechts vergoedingen voor de degene die de voordracht houdt zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Gelet op het feit dat in artikel 7 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 expliciet wordt verwezen naar publiekrechtelijke lichamen, stichtingen en verenigingen en niet naar individuele voordrachtgevers, is de rechtbank van oordeel dat de voordrachtenvrijstelling (ook) van toepassing kan zijn op vergoedingen die door een organisator voor het bijwonen van “voordrachten en dergelijke diensten” in rekening worden gebracht.”