ECLI:NL:RBZWB:2021:4050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
BRE 21/2869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van Opiumwet

Op 3 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen het besluit van de burgemeester van Waalwijk om haar woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van drugs in de woning op 25 mei 2021. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.N. Ramnun, voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van haar ex-partner, die betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De burgemeester had eerder aangekondigd de sluiting van de woning te willen doorvoeren, maar stemde ermee in de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten.

Tijdens de zitting op 28 juli 2021 heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat er geen bewijs was dat zij betrokken was bij de drugshandel. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, met bijzondere aandacht voor de gevolgen van de sluiting voor verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat verzoekster op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in haar woning. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de sluiting van de woning een onevenredig nadeel voor verzoekster zou opleveren, vooral gezien de huidige woningmarkt en haar financiële situatie.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, de sluiting van de woning geschorst en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 3 augustus 2021, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2869 OPIUMW VV

uitspraak van 3 augustus 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. W.N. Ramnun,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Casade,te Dongen,
gemachtigde: mr. J.G. van Heertum.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juli 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan [adres] , voor de duur van 3 maanden met ingang van 19 juli 2021. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten voordat tot sluiting wordt overgegaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 juli 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger]
.Derde partij is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster huurt de woning aan [adres] , van Stichting Casade.
Op 25 mei 2021 heeft de politie 7,63 gram heroïne, 10,39 gram cocaïne, 8,44 gram hennep en 2,18 gram hasj aangetroffen in de woning.
Bij brief van 10 juni 2021 heeft de burgemeester aan verzoekster meegedeeld voornemens te zijn de woning aan [adres] te sluiten voor een periode van 3 maanden vanaf 12 juli 2021.
Verzoekster heeft een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet gelast de woning aan [adres] met ingang van 19 juli 2021 te sluiten en gedurende 3 maanden gesloten te houden, op straffe van toepassing van bestuursdwang.
Standpunt verzoekster
2. Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat zij niet wist dat haar ex-partner handelde in verdovende middelen. Verzoekster heeft gesteld dat niet gebleken is dat zij betrokken is geweest bij de handel. Dit blijkt ook uit het feit dat de zaak geseponeerd is. Ook is niet gebleken dat sinds de inval nog belangstelling is getoond voor de woning vanuit het drugscircuit. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat haar niets te verwijten valt. Zij verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland [1] .
Verzoekster heeft gesteld dat niet gebleken is dat zij op de hoogte had kunnen zijn van de hoeveelheid harddrugs of dat zij onvoldoende heeft gecontroleerd op het gebruik van het gastenverblijf. De gevolgen van de sluiting zijn voor verzoekster groot. De verhuurder heeft al aangekondigd over te gaan tot een buitengerechtelijke ontbinding en zij heeft nog geen andere woning gevonden. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader inzake de woningsluiting is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Beoordeling voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bevoegdheid en noodzaak tot sluiting
5.1
Verzoekster betwist niet dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. Verder is tussen partijen niet in geschil dat een tijdelijke sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk is. Verzoekster is echter van mening dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan afgeweken moet worden van het beleid. Daarbij heeft verzoekster erop gewezen dat zij niet de op hoogte was van het feit dat haar ex-partner zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan, gebruik heeft kunnen maken.
Afwijking van beleidsregels
5.2
Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht moet de burgemeester beoordelen of de sluiting van de woning, gegeven de noodzaak daartoe, evenredig is.
5.3
Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) dient aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning, die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen, een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. In dit verband dient de burgemeester alle relevante feiten en omstandigheden in kaart te brengen en af te wegen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting moet volgen of met een andere, minder ingrijpende, maatregel kan worden volstaan [2] . Bij de beoordeling of sluiting evenredig is, is onder andere van belang of verzoekster een verwijt te maken valt [3] .
Verwijtbaarheid
5.4
Uit het bestreden besluit en hetgeen tijdens de zitting is besproken, blijkt dat de burgemeester er bij de evenredigheidstoets van uit is gegaan dat verzoekster een verwijt te maken valt. Daarbij heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat verzoekster wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat haar ex-partner drugs in zijn bezit had en hij die drugs bewaarde in de woning van verzoekster. Verzoekster heeft ontkend dat zij dit wist dan wel redelijkerwijs kon weten.
5.5
Anders dan de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de bestuurlijke rapportage van 27 mei 2021 niet op te maken is dat de in de woning aangetroffen drugs open en bloot verspreid door de woning aanwezig waren. De rapporteur heeft dit weliswaar zo expliciet in de rapportage gesteld maar uit de weergegeven onderzoeksbevindingen blijkt dit niet. Gerapporteerd is alleen dat een heuptas met hennep en gripzakjes in de woonkamer is aangetroffen en dat de heroïne en de cocaïne in een slaapkamer (hierna logeerkamer) gevonden is. Niet is aangegeven waar de hasj is gevonden. In de rapportage is niet opgenomen dat de heuptas open was ten tijde van de huiszoeking en dat de hennep zonder nadere inspectie van de heuptas te zien was. Ook blijkt uit de rapportage niet hoe de logeerkamer gelegen was ten opzichte van de woonkamer. Verzoekster heeft ter zitting ontkend dat de logeerkamer vanuit de woonkamer te zien is. Zij heeft daarbij een beschrijving van de indeling van de woning gegeven. De stelling van de burgemeester in het bestreden besluit dat de logeerkamer niet was afgesloten en dat je vanuit de woonkamer zo in de logeerkamer kon kijken, is, gelet op de expliciete ontkenning daarvan door verzoekster, te weinig concreet om aan te nemen dat verzoekster op de hoogte was danwel redelijkerwijs op de hoogte kon zijn dat er drugs aanwezig waren. Daarbij is tevens betrokken dat bij de bestuurlijke rapportage geen foto’s en/of situatietekeningen zijn gevoegd waaruit blijkt hoe de indeling van de woning is. Verder is van belang dat ook niet duidelijk is geworden of de deur van de logeerkamer altijd open staat en hoe lang de drugs in de woning aanwezig waren.
5.6
Anders dan de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat van verzoekster niet zonder meer verlangd kan worden dat zij regelmatig controleert welke zaken er in de logeerkamer aanwezig zijn. Nog afgezien van het feit dat niet vast staat hoe lang de drugs in de logeerkamer lagen, bestaat er geen verplichting voor verzoekster om regelmatig de logeerkamer te controleren. Dit zou anders zijn als verzoekster een vermoeden van de aanwezigheid van de drugs had. Zoals hiervoor is overwogen is dat onvoldoende gebleken. Verzoekster heeft ter zitting onbetwist gesteld dat zij een schoonmaakster heeft die één maal in de week komt schoonmaken, zodat er ook anderszins voor verzoekster geen reden was om de logeerkamer te bekijken.
5.7
Ook de stelling van de burgemeester dat verzoekster redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van drugs in de woning gelet op de loop naar de woning, de telefooncontacten van haar ex-partner en de omstandigheid dat de ex-partner regelmatig de woning voor korte tijd verliet, volgt de voorzieningenrechter niet. Dat er veelvuldig bij de woning zelf werd aangebeld blijkt niet uit de rapportage. Slechts enkele buren hebben verklaard dat er regelmatig verschillende personen aan de deur komen. Nog afgezien van het feit dat van deze bewoners geen (ondertekende) verklaringen zijn overgelegd blijkt uit de waarnemingen die zijn gedaan en het horen van een klant van de ex-partner van verzoekster dat de handel in drugs met name bij de centrale toegangsdeur dan wel in de omgeving van de flat plaatsvond. Verder blijkt uit de rapportage dat het contact tussen de ex-partner en zijn klanten voornamelijk via whats-app plaatsvond. Het is zeker niet uitgesloten dat deze app-contacten buiten het waarnemingsvermogen van verzoekster hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit de rapportage niet hoe vaak de ex-partner van verzoekster de woning voor korte bezoekjes verliet. De verklaring van verzoekster ter zitting dat haar ex-partner (kort) met vrienden buiten de flat afsprak of dat hij af en toe buiten de flat ging blowen, is op voorhand niet ongeloofwaardig.
5.8
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er onvoldoende feitelijke aanwijzingen zijn dat verzoekster op de hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de in haar woning aanwezige drugs en de handel hierin door haar ex-partner.
Belangenafweging
5.9
De gevolgen van een woningsluiting zijn voor verzoekster groot. De huurovereenkomst zal, zoals blijkt uit de brief van Casade van 5 juli 2021, buitengerechtelijk worden ontbonden. Dat de huurovereenkomst zonder dat de woning wordt gesloten ook ontbonden zal worden via een bodemprocedure, zoals namens de burgemeester ter zitting is gesteld, staat vooralsnog niet vast. Het enkele gegeven dat Casade heeft aangekondigd in dat geval over te gaan tot een vordering tot ontbinding via een bodemprocedure, betekent niet dat deze vordering ook toegewezen zal worden. De rechter zal bij een dergelijk verzoek immers ook afwegen of de situatie ernstig genoeg is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daarbij kan de mate van verwijtbaarheid van verzoekster een rol spelen.
Gelet op de huidige woningmarkt en het gegeven dat verzoekster gedurende twee jaar niet kan reageren op woningen van de woningcorporaties is het voor verzoekster erg moeilijk om nieuwe zelfstandige woonruimte te vinden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter tevens betrokken dat verzoekster, zoals zij onbetwist ter zitting heeft gesteld, niet in aanmerking komt voor een huurwoning in de vrije sector omdat zij daarvoor te weinig verdient.
5.1
Het belang van de burgemeester is duidelijk. De burgemeester heeft belang bij bescherming van de openbare orde en veiligheid en het tegengaan van drugshandel. Gelet echter op het gegeven dat niet aannemelijk is gemaakt dat verzoekster op de hoogte was of redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de in haar woning aanwezige drugs en de handel hierin door haar ex-partner, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster zwaarder moet wegen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten en griffierecht
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgmeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot 2 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 181,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 3 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1, eerste lid
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Cocaïne en heroïne worden genoemd in lijst I
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hasj en hennep worden genoemd in lijst II
Artikel 13b, eerste lid
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Beleid
De burgemeester voert ten aanzien van de aan hem toegekende bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet een beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing ingevolge artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid 2019).
Als er een handelshoeveelheid drugs van lijst I of lijst II in de woning wordt aangetroffen, wordt ingevolgde dit beleid de woning voor 3 maanden gesloten.
Link naar beleid
Beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing ingevolge artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid 2019) (overheid.nl)