In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.060. De inspecteur had op 8 juli 2019 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 16 juli 2021 in Breda, waar de gemachtigde van de belanghebbende, mr. M.C.J. Schoenmakers, aanwezig was, zijn ook andere zaken gezamenlijk behandeld. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard voor zaaknummer BRE 19/3697, maar gegrond voor zaaknummer BRE 19/3698. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van € 74.155. Tevens is de boetebeschikking verminderd tot 25% en is de belastingrente dienovereenkomstig aangepast. De inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.496 en moet het griffierecht van € 46 vergoeden.
De rechtbank heeft haar beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de relevante wetgeving en de gemaakte afspraken tussen partijen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechters zijn tijdelijk gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de zaak zal in hoger beroep behandeld worden door raadsheren van het gerechtshof Den Haag.