ECLI:NL:RBZWB:2021:4138
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete opgelegd door het Centraal Administratie Kantoor wegens niet-verzekerd zijn onder de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De eiser had een boete van € 410,49 opgelegd gekregen omdat hij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering had afgesloten, na een aanmaning van het CAK. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het CAK verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat het CAK onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een periode van detentie en financiële problemen.
De rechtbank overwoog dat het CAK op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht was om een boete op te leggen, aangezien eiser niet had voldaan aan de aanmaning om zich te verzekeren. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de beboete gedraging niet aan hem kon worden verweten. Bovendien werd opgemerkt dat, ondanks de financiële situatie van eiser, het opleggen van een boete noodzakelijk was om de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten te waarborgen.
De rechtbank concludeerde dat het CAK terecht had geoordeeld dat er geen reden was om de boete te matigen of kwijt te schelden, aangezien eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële onvermogen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.