ECLI:NL:RBZWB:2021:4140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding eigen bijdrage op grond van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die om kwijtschelding van zijn eigen bijdrage op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) had verzocht, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK), dat dit verzoek had afgewezen. Eiser verbleef van 6 maart 2013 tot 25 september 2017 in een zorginstelling en was een eigen bijdrage verschuldigd. Het CAK had in een eerder besluit, gedateerd 10 februari 2020, het verzoek om kwijtschelding afgewezen, en dit besluit werd in een daaropvolgend besluit van 4 juni 2020 bevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 juli 2021 heeft eiser zijn gronden uiteengezet, waarbij hij aanvoerde dat de eigen bijdrage over de gehele periode van verblijf in de zorginstelling berekend diende te worden. Hij stelde ook dat hij nooit had ingestemd met de regelgeving en dat hij financiële problemen ondervond door de hoge kosten van levensonderhoud in verhouding tot zijn Wajong-uitkering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het CAK de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding terecht had gehandhaafd. De rechtbank stelde vast dat de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dwingendrechtelijk zijn en geen ruimte bieden voor bijzondere omstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat het CAK geen aanleiding had om de lage bijdrage over de gehele periode te berekenen en dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie om in aanmerking te komen voor kwijtschelding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7254 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft het CAK eisers verzoek om kwijtschelding van de nog verschuldigde eigen bijdrage op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
In het besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 juli 2021. Hierbij waren aanwezig eiser en namens het CAK [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Feiten en omstandigheden

1. Eiser verbleef van 6 maart 2013 tot 25 september 2017 in een zorginstelling. Dit betrof een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo. Daarvoor is hij een eigen bijdrage verschuldigd.
Op 21 september 2018 heeft het CAK een correctiefactuur van € 4.656,47 over zorgjaar 2017 aan eiser toegezonden en op 18 april 2019 een correctiefactuur van € 1.594,45 over zorgjaar 2016. Daarop heeft eiser het CAK verzocht om kwijtschelding van het nog openstaande bedrag aan eigen bijdrage van in totaal € 6.250,92.
Het CAK heeft eisers verzoek om kwijtschelding bij het primaire besluit afgewezen. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het CAK het bezwaar ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiser heeft tegen de afwijzing, samengevat, aangevoerd dat het CAK de lage eigen bijdrage dient te berekenen over de gehele periode dat hij in de zorginstelling verbleef. Ook stelt hij dat hij niet heeft ingestemd met de regelgeving en dat hij nooit een contract getekend heeft met het CAK. Verder stelt eiser dat hij in zijn belastingaangifte kosten had gedeclareerd omdat er een vergoeding bestond voor gereden kilometers voor mensen die verblijven in een AWBZ-instelling. Achteraf bleek dat deze alleen gold voor mensen uit hetzelfde gezin. Een en ander is gecorrigeerd, waardoor terugvorderingen bij de Belastingdienst en het CAK zijn ontstaan. Het is voor hem financieel gezien niet mogelijk om deze te betalen. De kosten voor levensonderhoud stijgen onevenredig in verhouding tot zijn Wajong-uitkering.

Wettelijk kader

3. Op grond van artikel 2.1.4a, zevende lid, van de Wmo worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget voor beschermd wonen en opvang.
Ingevolge artikel 2.1.4b, eerste lid, van de Wmo worden de bijdragen als bedoeld in artikel 2.1.4a vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.
In artikel 3.6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is bepaald dat de eigen bijdrage zo spoedig mogelijk wordt herzien na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de bijdrage is verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de cliënt is verzonden.
Ingevolge artikel 4:94a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een geldschuld geheel of gedeeltelijk kwijtschelden indien de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot de met de invordering te dienen doelen.

Overwegingen

4. De bepalingen van het Uitvoeringsbesluit die zien op de heffing van de eigen bijdragen zijn dwingendrechtelijk van aard en limitatief gesteld. Zij bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dit niet in strijd met de Wmo of met enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht (zie onder meer de uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3031). Er zijn echter bijzondere gevallen denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1084). Een dergelijk geval doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Gelet op het bepaalde in artikel 3.6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit heeft het CAK geen aanleiding gezien de lage bijdrage te berekenen over de gehele periode waarin eiser in de zorginstelling verbleef.
5. Eiser heeft om kwijtschelding van het nog openstaande bedrag aan eigen bijdrage verzocht, omdat hij dit niet zou kunnen betalen. Het CAK heeft eiser in de gelegenheid gesteld om (inkomens-)gegevens aan te leveren, zodat zijn financiële situatie beoordeeld kan worden. Zowel bij het primaire besluit als bij het bestreden besluit zijn de daarvoor bestemde formulieren meegestuurd. Hij heeft daar echter niet op gereageerd. Ter zitting heeft het CAK toegelicht dat beoordeeld kan worden of het nog openstaande bedrag (gedeeltelijk) kan worden kwijtgescholden, als eiser recente stukken indient waaruit blijkt wat zijn actuele inkomens- en vermogenspositie is. Op dit moment is daarvoor echter onvoldoende informatie beschikbaar. Daarop heeft eiser gesteld dat hij aan het eind van vorig jaar stukken over zijn financiële situatie naar het CAK gefaxt heeft, maar die stelling heeft hij niet onderbouwd. Het CAK heeft bovendien aangegeven geen stukken te hebben ontvangen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CAK eisers verzoek om kwijtschelding dan ook terecht afgewezen. Ook anderszins is niet gebleken dat afwijzing voor eiser onevenredig nadelige gevolgen als bedoeld in artikel 4:94a van de Awb heeft gehad.
7. Wat eiser heeft aangevoerd over de regelgeving van de Belastingdienst en de hoogte van zijn Wajong-uitkering kan niet tot een ander oordeel leiden, nu het CAK niet bevoegd is daarover te beslissen. Ook wat eiser verder in zijn beroepschrift heeft aangevoerd en ter zitting heeft opgemerkt, kan niet tot de conclusie leiden dat het CAK het nog openstaande bedrag had moeten kwijtschelden.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 12 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.