In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had een IOAW-uitkering aangevraagd, die door het college was toegekend met ingang van 6 maart 2020. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze 16 februari 2020 had moeten zijn, omdat hij pas op 5 maart 2020 op de hoogte was van de beëindiging van zijn WW-uitkering. Het college had eerder, op 25 maart 2020, een besluit genomen waarin de uitkering werd toegekend, maar eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een bestreden besluit op 26 mei 2020 waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 13 augustus 2021 zijn beide partijen niet verschenen. De rechtbank heeft de feiten en het wettelijk kader in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat eiser zich niet eerder dan op 6 maart 2020 bij het college heeft gemeld voor het aanvragen van de IOAW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de uitkering met terugwerkende kracht tot 16 februari 2020 zou moeten worden toegekend. Eiser was tijdig op de hoogte van de beëindiging van zijn WW-uitkering en had zich eerder moeten melden voor de IOAW-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.