Op 17 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 14 februari 2020, waarin de herziening van haar WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiseres, die in het verleden als manager/maitre sommelier heeft gewerkt, heeft te maken gehad met diverse medische klachten, waaronder psychische problemen en rugklachten. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,30% per 1 november 2019, wat door eiseres werd betwist. Tijdens de zitting op 10 augustus 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in haar overwegingen betrokken. De verzekeringsartsen hebben eiseres onderzocht en haar dossier bestudeerd. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen medische feiten zijn gemist. Eiseres heeft niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat haar beperkingen anders zijn dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 juli 2019 zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 47,30% terecht is en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2021, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.