ECLI:NL:RBZWB:2021:4176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over herziening WIA-uitkering

Op 17 augustus 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 14 februari 2020, waarin de herziening van haar WIA-uitkering werd vastgesteld. Eiseres, die in het verleden als manager/maitre sommelier heeft gewerkt, heeft te maken gehad met diverse medische klachten, waaronder psychische problemen en rugklachten. Het UWV heeft haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,30% per 1 november 2019, wat door eiseres werd betwist. Tijdens de zitting op 10 augustus 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.

De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in haar overwegingen betrokken. De verzekeringsartsen hebben eiseres onderzocht en haar dossier bestudeerd. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen medische feiten zijn gemist. Eiseres heeft niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat haar beperkingen anders zijn dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 juli 2019 zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 47,30% terecht is en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 augustus 2021, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5487 WIA

uitspraak van 17 augustus 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de herziening van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 augustus 2021. Eiseres is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres, geboren in 1962, is werkzaam geweest als manager/maitre sommelier. Vanuit een situatie van werkloosheid, is zij voor dat werk uitgevallen vanwege psychische klachten. Later kreeg zij rugklachten.
Met een besluit van 20 februari 2009 heeft het UWV eiseres vanaf 15 december 2008 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 35 tot 45%.
Vanaf 29 april 2010 heeft het UWV eiseres een WGA-vervolguitkering toegekend die is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Vanaf 1 maart 2013 werd de WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Het UWV heeft op 5 juni 2019 van eiseres een melding ontvangen dat zij vanaf november 2018 toegenomen arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 23 augustus 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 14 augustus 2019 vastgesteld op 47,30%. Dit heeft per 1 november 2019 geleid tot de herziening van de WGA-vervolguitkering naar de klasse 45 tot 55%.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 november 2019 heeft vastgesteld op 47,30% gelet op de melding van eiseres van 5 juni 2019 dat zij vanaf november 2018 toegenomen arbeidsongeschikt is.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 60, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIA is bepaald dat indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, de WGA-uitkering bestaat uit een vervolguitkering.
In het tweede lid is bepaald dat de inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en dat die voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk is aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het vierde lid is bepaald dat onder resterende verdiencapaciteit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan: de op maandbasis berekende respectievelijk op uurbasis berekende resterende verdiencapaciteit zoals vastgesteld op grond van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
4.1
Het bestreden besluit, voor zover dit gaat over de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts heeft het dossier van eiseres bestudeerd en eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur (60 minuten) van 3 juli 2019.
De verzekeringsarts heeft op 19 juli 2019 gerapporteerd dat de door eiseres ervaren ten opzichte van 2013 toegenomen rugklachten niet zijn geobjectiveerd. De beperking voor staan vervalt omdat in het werk van eiseres als wijndocent staan gedurende de les voor komt. De beperking voor zitten tijdens het werk wordt gewijzigd naar licht beperkt, omdat uit het dagverhaal van eiseres blijkt dat zij met een busreis naar Spanje is geweest, waarin langdurig zitten voor komt. Volgens de definitie van zitten in het CBBS worden hierin ook vertredingsmogelijkheden beschreven.
Verder is sprake van psychosociale problematiek, maar dit is geen ziekte of gebrek. Eiseres is hiervoor in 2018 enkele keren bij een psycholoog geweest. Zij is haar werkzaamheden blijven verrichten. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstig disfunctioneren in het persoonlijk/sociaal functioneren. Dit leidt daarom niet tot beperkingen.
Eiseres is op 7 februari 2019 geopereerd aan een cholesteatoom. Zij is met de oorklachten blijven werken. Er is in verband met de cholesteatoom geen sprake van een duurzame wijziging in de belastbaarheid die langer dan twee maanden aanhoudt ten aanzien van de operatie. Behoudens de eerste zes weken niet zwemmen zijn er geen specifieke leefregels. Daarom leidt deze problematiek niet tot aanvullende beperkingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 juli 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Ook heeft hij haar gesproken tijdens de hoorzitting op 6 februari 2020 en haar, samen met de co-assistente, psychisch en lichamelijk onderzocht (60 minuten).
De verzekeringsarts b&b heeft op 9 februari 2020 gerapporteerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was. Er zijn geen harde medische redenen om af te wijken van de beoordeling door de verzekeringsarts. Eiseres is op verzekeringsgeneeskundige gronden medisch niet volledig arbeidsongeschikt. Er is sprake van milde beperkingen vanwege de rug. Hiervoor zijn in de FML van 19 juli 2019 adequate beperkingen vastgesteld. Het gaat voor een belangrijk deel over moeilijk te objectiveren klachten zoals rugpijn en rugklachten, die ook lastig te kwantificeren zijn. Er zijn beperkingen aangenomen in de relevante rubrieken 3, 4 en 5 van de FML. Bij het opstellen van de FML is rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang. Eiseres heeft geen medische stukken ingebracht waarin de door haar gestelde klachten met betrekking tot de datum in geding worden geobjectiveerd op de manier zoals zij die ervaart.
De subluxatie van het sternoclaviculaire gewricht links is van ruim na de datum in geding en wordt daarom niet meegenomen in de beoordeling in bezwaar.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage in 2013 nog is verhoogd naar ruim 61%, terwijl het in 2019 is verlaagd naar ruim 47%, en haar behandelaars het niet aannemelijk vinden dat haar versleten rug met te weinig kraakbeen tussen de wervels zich door het verstrijken van de jaren zal verbeteren. Door de rugklachten is ze geregeld de controle kwijt over haar benen. Daardoor is ze in januari 2020 gevallen, waardoor haar gezondheid is verslechterd. De operatie van het cholesteatoom is geslaagd, maar eiseres moet nog wel naar het ziekenhuis voor controle en een gehoortest.
4.3
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapporten kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Maar voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3794).
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier van eiseres, waaronder gegevens van behandelaars, bestudeerd. Bovendien hebben beiden eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen medische feiten over de datum in geding hebben gemist. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres op de datum in geding. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen onvolledig of tegenstrijdigheden bevatten.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de rugklachten en de psychosociale klachten. Ook wisten zij van het cholesteatoom waaraan eiseres op 7 februari 2019 geopereerd is. De klachten zijn bij de beoordeling betrokken.
Verder staat iedere (verzekeringsgeneeskundige) beoordeling op zich. De beoordeling in 2019 kan dan ook afwijken van die in 2013. De beperkingen in de FML zijn enigszins aangepast, maar ook de daarop volgende arbeidskundige beoordeling heeft invloed op de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Het enkele feit dat het arbeidsongeschiktheidspercentage ten opzichte van 2013 is verlaagd, betekent dan ook niet dat de beoordeling onzorgvuldig of onjuist is.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van eiseres tussen november 2018 en 1 november 2019 niet zijn toegenomen. De rechtbank voegt hieraan over de rugklachten toe dat het oordeel van de verzekeringsartsen daarover niet alleen is gebaseerd op het feit dat eiseres in staat bleek om een busreis naar Spanje te maken en dat ze cursussen is blijven geven, maar ook op de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b en op wat eiseres heeft verteld over haar dagelijkse activiteiten. Er zijn bovendien in verband met de rugklachten forse beperkingen aangenomen. Verder is uit de gedingstukken niet gebleken dat in verband met de cholesteatoom gedurende een periode van ten minste twee maanden beperkingen moesten worden aangenomen. Zo heeft eiseres bij de melding van 5 juni 2019 dat ze vanaf november 2018 toegenomen arbeidsongeschikt was, niet aangegeven dat haar gehoor verslechterd was. Bovendien blijkt uit de stukken dat eiseres ondanks het cholesteatoom cursussen is blijven geven, waren er na de operatie, behalve de eerste zes weken niet zwemmen, geen specifieke leefregels, en is eiseres vanaf 7 maart 2019 weer cursussen gaan geven. De rechtbank overweegt over de psychische klachten van eiseres dat dit volgens de verzekeringsartsen psychosociale klachten betreft in verband met relationele problematiek en geen ziekte of gebrek. Eiseres is daarvoor in 2018 enkele keren naar een psycholoog geweest, maar daarna niet meer.
Bij het opstellen van de FML is naar het oordeel van de rechtbank dan ook rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Eiseres heeft niet met concrete medische gegevens onderbouwd dat haar beperkingen anders zijn dan ze in de FML van 19 juli 2019 zijn vastgelegd. De medische gegevens die zij in beroep heeft ingediend, zijn óf van jaren geleden óf gaan over geruime tijd na de periode in geding. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, bijvoorbeeld omdat ze ouder is geworden of vanwege de prognose van de klachten, kan naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van de beschikbare medische informatie, waaronder hun eigen onderzoek, de objectiveerbare beperkingen vast te stellen voor het verrichten van arbeid. Daarbij is de eigen opvatting van eiseres dat zij met haar klachten niet (volledig) kan werken niet beslissend.
De rechtbank concludeert dat niet gebleken is dat in de FML van 19 juli 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: monteur printplaten (Sbc-code 267051), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige op het resultaat functiebeoordeling van 26 augustus 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geselecteerde functies kan verdienen, heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 14 augustus 2019 een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,30%.
Eiseres voert in beroep aan dat de juiste omvang van de maatgevende arbeid 33,46 uur per week moet zijn, maar dat ze in sommige rapporten een urenomvang van 37,85 uur en 40 uur ziet staan. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 14 augustus 2019 blijkt dat die bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage is uitgegaan van de juiste omvang van de maatgevende arbeid van 33,46 uur per week. Dat in andere rapporten een ander aantal uren wordt genoemd, heeft dus geen gevolgen gehad voor het arbeidsongeschiktheidspercentage.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 november 2019 heeft vastgesteld op 47,30%.
7.
Conclusie, proceskosten en griffierecht
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 17 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.