ECLI:NL:RBZWB:2021:4501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die door de inspecteur op 17 juni 2020 was opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarna de inspecteur de uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Tijdens de zitting op 12 augustus 2021 te Breda, heeft de belanghebbende zijn beroep ingetrokken, omdat de inspecteur volledig tegemoet was gekomen aan zijn bezwaren. De rechtbank heeft vervolgens de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 25, en heeft bepaald dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 door de inspecteur moet worden vergoed. De rechtbank heeft in haar uitspraak ook de relevante juridische bepalingen genoemd, waaronder artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de basis vormt voor de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft echter enkele kosten, zoals die voor papier en telefoonkosten, afgewezen, omdat deze niet onder de kosten vallen zoals genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7250
uitspraak van 26 augustus 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 17 juni 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 25;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

2.Gronden

De inspecteur is belanghebbende volledig tegemoet gekomen met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2017. Belanghebbende heeft om deze reden het beroep ter zitting ingetrokken en verzoekt om vergoeding van proceskosten.
De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten aangezien de inspecteur geheel aan belanghebbende is tegemoet gekomen op grond van artikel 8:75a Awb. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.
Belanghebbende heeft een proceskostenformulier ingestuurd met diverse kosten waaronder de kosten van papier, kopieën, enveloppen, postzegels en telefoonkosten.
De rechtbank heeft op 17 augustus 2021, een nagekomen specificatie van de proceskostenvergoeding ontvangen inhoudende de rekening van de lunch op de dag van de zitting. Omdat dit stuk is binnengekomen na de sluiting van het onderzoek en de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen, is het stuk buiten beschouwing gelaten bij het doen van deze uitspraak. Gelet op artikel 2.16, lid 3, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken (niet-KEI-zaken) 2017 wordt de brief wel in het dossier opgenomen. Om die reden zal een kopie daarvan ook naar de inspecteur worden gestuurd, opdat deze kennis heeft van het volledige dossier.
De rechtbank kan de inspecteur alleen in de proceskosten veroordelen voor kosten die worden genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het gaat om de volgende kosten:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen,
d. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
e. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
f. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
g. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de reiskosten van belanghebbende. Ter zitting zijn partijen het eens geworden over een reiskostenvergoeding van € 25. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van deze kosten. Het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van kosten van papier, kopieën, enveloppen, postzegels en telefoonkosten wordt afgewezen. Deze kosten vallen niet onder de kosten zoals genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, rechter, in aanwezigheid van mr. I.H.M. Fluitsma, griffier, op 26 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechter die deze uitspraak heeft gedaan, is normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij is in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.