In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Defensie over de weigering van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) op veiligheidsniveau B. De eiser had gesolliciteerd naar de functie van wachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee en had op 23 april 2018 een VGB aangevraagd. De minister weigerde deze VGB in een besluit van 23 oktober 2019, wat door de eiser werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de VGB terecht heeft geweigerd, omdat er onvoldoende waarborgen aanwezig waren dat de eiser de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zou kunnen volbrengen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de persoonlijke gedragingen van de eiser, waaronder justitiële antecedenten en de mogelijkheid van ongewenste beïnvloeding door zijn omgeving. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de eiser niet betrouwbaar was voor de functie, mede gezien zijn wisselende verklaringen en de betrokkenheid van zijn familie bij strafbare feiten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat het belang van de nationale veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de eiser.