ECLI:NL:RBZWB:2021:4717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Verschueren MSc.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor extra bebouwing in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.B. Kroon, had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. De aanvraag betrof een uitbreiding van de bestaande bebouwing met 126 m2, wat in totaal zou resulteren in 212 m2 bebouwing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning in strijd was met de bestemmingsplannen, die een maximale goothoogte van 3 meter voorschrijven, terwijl de gevraagde hoogte 3,3 meter was. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had gemotiveerd dat de belangen van eiser niet onevenredig werden geschaad en dat de welstandscommissie niet op de juiste wijze had geadviseerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10388 WABO
uitspraak van 20 september 2021van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], te [naam woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr.W.B. Kroon,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij] .
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2020 (primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [naam persoon] voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Bij besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Derde partij is verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Het gaat om een aanbouw aan de bestaande garage en een vrijstaande berging aan de [adres] (hierna: bouwplan). De activiteit vindt plaats in een gebied waar de bestemmingsplannen [naam bestemmingsplan 1] (hierna: het bestemmingsplan) en [naam bestemmingsplan 2] gelden. Het perceel heeft volgens deze plannen de bestemming “Wonen” en “Waarde-archeologie 1”.
De vergunning strekt tot circa 126 m2 extra bebouwing bestaande uit een nieuwe berging van 76 m2 en een verlenging van de bestaande garage met 50m2.
Op het terrein is reeds aanwezig:
  • een garage van 60 m2 (met 20 m2 luifel);
  • een overkapping aan de garage van 22 m2;
  • een kippenhok van 6 m2.
In totaal is reeds 88 m2 bebouwing aanwezig. De aanvraag betreft 126 m2 aan extra bebouwing. In totaal is dit 212 m2.
De beoogde goot-en bouwhoogte van de berging en aanbouw bedraagt 3,3 meter.
Eiser ondervindt hinder van de door vergunninghouder ondernomen activiteiten op zijn perceel. Hij vreest dat deze overlast na de vergunde uitbreiding zal toenemen.
Besluitvorming
2. Het bouwplan is voor wat betreft de totale oppervlakte aan bebouwing en de goothoogte in strijd met de regels van de bestemmingsplannen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de mogelijkheden tot afwijking van het bestemmingsplan uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1o en onder 2o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
In artikel 15.2.3 van het bestemmingsplan is opgenomen dat de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 3 meter mag zijn. De gevraagde hoogte bedraagt 3,3 meter. Volgens artikel 20 van het bestemmingsplan is het mogelijk om af te wijken van de aangegeven maten in het bestemmingsplan met ten hoogste 10%. Hiervoor heeft verweerder artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 1o (hierna: binnenplans afwijken) van de Wabo toegepast.
In artikel 15.2.1 van het bestemmingsplan is opgenomen dat per bouwperceel de gronden met de aanduiding “erf” voor ten hoogste met 40% mogen worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, met een maximum van 100 m2. De aangevraagde uitbreiding (inclusief al bestaande bebouwing) bedraagt circa 212 m2. Verweerder is bevoegd om met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 2 van de Wabo en artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het besluit omgevingsrecht (hierna: bor) een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In het bor zijn geen regels opgenomen ten aanzien van het bebouwingsoppervlakte binnen de bebouwde kom. Verweerder heeft hier nadere invulling aan gegeven in haar “beleidsregels buitenplans afwijken van de regels van het bestemmingsplan gemeente Dongen” (hierna: de beleidsregels). In artikel 3.1 van de beleidsregels is opgenomen dat zowel binnen als buiten de bebouwde kom de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 40% van het achtererfgebied bedraagt met een maximum van 200 m2. Verweerder heeft in de vergunning opgenomen dat een deel van de bestaande overkapping van circa 8 m2 een kippenhok 6 m2 moeten worden gesloopt zodat de totale oppervlakte binnen de 200 m2 blijft. Hiervoor heeft verweerder artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo (hierna: buitenplans afwijken) toegepast.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Binnen- en buitenplans afwijken
4.1 Eiser stelt dat ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure is gevolgd. Hij stelt dat het niet mogelijk is om voor één onderdeel een binnenplanse afwijking te verlenen en voor het tweede onderdeel een buitenplanse afwijking te verlenen. Het op deze wijze stapelen van afwijkingsbeslissingen is volgens eiser in strijd met de wet. De uitgebreide voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3o van de Wabo had gevolgd moeten worden.
4.2 Verweerder stelt dat artikel 2.12 van de Wabo de mogelijkheid tot cumulatie van afwijkingsbevoegdheden niet verbiedt. Derhalve is volgens verweerder de juiste voorbereidingsprocedure gevolgd. De rechtbank volgt verweerder in haar standpunt, nu ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat cumulatie mogelijk is. [1] De beroepsgrond slaagt niet.
Belangen eiser onvoldoende meegewogen?
5.1 Eiser stelt verder dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen in de beslissing tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Zo stelt hij niet op de hoogte te zijn van de afwegingscriteria die verweerder heeft gebruikt en dat er geen gebruik is gemaakt van het burenakkoord.
5.2 Verweerder stelt dat de beoogde uitbreidingen zullen worden gebruikt voor hobbymatige activiteiten. Dit past bij de op het perceel rustende bestemming. De nieuwe berging wordt gebruikt voor opslag en het stallen van diverse werktuigen. Hierbij is niet gebleken dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Verweerder stelt voorts dat er geen specifieke belangen zijn aangevoerd door eiser. Van een vermindering van lichtval en uitzicht en verlies van privacy is vooralsnog niet gebleken. Ook van een evidente privaatrechtelijke beperking in de vorm van onrechtmatige hinder als gevolg van het bouwplan is geen sprake. Als er al hinder zou worden ervaren, is deze niet zodanig onevenredig dat verweerder hieraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen. Verder stelt verweerder dat een burenakkoord geen verplichting is.
Tot slot stelt verweerder dat het bouwplan past binnen het beleidskader voor afwijking van het bestemmingsplan. Hiermee is het bouwplan ook niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
5.3 Nu onvoldoende is gebleken dat de beoogde uitbreidingen anders dan voor hobbymatige activiteiten zullen worden gebruikt en niet is aangetoond dat de overlast zal toenemen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat de belangen van eisen niet onevenredig worden geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstandsadvies
6.1 Eiser stelt dat het advies van de welstandscommissie niet op juiste wijze tot stand is gekomen. Zo is het advies al voor de aanvraag uitgebracht, is het niet door alle commissieleden ondertekend en heeft verweerder niet kenbaar gemaakt wanneer de commissie zou vergaderen.
Daarnaast gaat de welstandscommissie volgens eiser uit van verkeerd toetsingsregime; de locatie zou volgens eiser in een andere categorie vallen waarvoor strengere welstandseisen gelden. Tot slot zou het advies alleen gebaseerd zijn op een plattegrond met het bovenaanzicht van het perceel.
6.2 Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan niet zou voldoen aan de welstandscriteria. Er is ook geen deskundig tegenadvies ingebracht. Verder is niet gebleken dat het advies gebreken vertoond.
6.3 De rechtbank overweegt dat aan het advies van een welstandcommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekomt. Alleen indien het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer- aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, kan dit anders zijn. De rechtbank is niet gebleken van zodanige gebreken. Het advies is ondertekend namens alle commissieleden. Het eerdere advies is afgegeven naar aanleiding van een concept aanvraag. Dit advies is na het indienen van de daadwerkelijke aanvraag aangevuld met een nadere motivering. Nu het laatste advies is gebaseerd op de uiteindelijke aanvraag en voldoende is gemotiveerd, heeft verweerder zich hierop kunnen baseren.
Voorts bepaalt artikel 9.6 van de bouwverordening van de gemeente Dongen dat de behandeling van de adviesaanvragen door de commissie openbaar zijn. De datum van de vergadering wordt tijdig bekend gemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuw- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. De rechtbank stelt vast dat op de website van de gemeente Dongen is aangegeven dat de welstandscommissie elke maandag vergaderd. Hieruit is voor eiser voldoende duidelijk wanneer er werd vergaderd. Met een geringe inspanning had hij ook kunnen weten welk onderwerp wanneer op de agenda zou staan.
Ten aanzien van de toepassing van het verkeerde toetsingsregime, heeft verweerder op zitting toegelicht dat het perceel van vergunninghouder niet in de categorie “historische lintbebouwing” valt en dat derhalve terecht aan de criteria voor “woongebieden” is getoetst.
Dat het advies enkel gebaseerd zou zijn op een bovenaanzicht van het perceel acht de rechtbank niet aannemelijk nu dit ter zitting door verweerder gemotiveerd is weerlegd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bezwaar ten onrechte ongegrond?
7.1 Eiser stelt dat het verweerder zijn bezwaar gegrond had moeten verklaren. Verweerder heeft een extra voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd in de beslissing op bezwaar. Het extra voorschrift ziet op het slopen van een deel van de bestaande overkapping en het kippenhok teneinde onder de 200 m2 bebouwingsoppervlakte te blijven. Eiser stelt dat dit is opgenomen naar aanleiding van zijn bezwaar.
7.2 Verweerder stelt dat het voorschrift enkel ter meerdere zekerheid is opgenomen en dat ten tijde van het primaire besluit ook al duidelijk was dat de 200m2 niet mocht worden overschreden. Het voorschrift is niet opgenomen naar aanleiding van het bezwaar van eiser.
7.3 De rechtbank stelt aan de hand van de stukken in het dossier vast dat er onduidelijkheid bestond over het overschrijden van de 200 m2 bebouwingsoppervlakte en oordeelt dat het extra voorschrift is opgenomen naar aanleiding van het bezwaar van eiser. Het bezwaar had (deels) gegrond moeten worden verklaard. De beroepsgrond slaagt.
Definities aanbouw, uitbouw en bijgebouw
8.1 Eiser stelt dat het bouwplan niet past binnen de definitie van aanbouw, uitbouw of bijgebouw van het bestemmingsplan.
8.2 Verweerder stelt dat het bouwplan wel voldoet aan de definities uit het bestemmingsplan nu de bestaande garage (bijgebouw) wordt uitgebreid (er wordt aangebouwd) en er een berging komt (bijgebouw).
8.3 De rechtbank stelt vast dat de berging niet tegen het hoofdgebouw wordt aangebouwd en derhalve past binnen de in het bestemmingsplan gegeven definitie van bijgebouw.
De rechtbank stelt tevens vast dat de aanbouw aan de bestaande garage wordt gebouwd en daarmee niet aan het hoofdgebouw wordt gebouwd. Verweerder heeft derhalve de bevoegdheid tot binnenplans afwijken hier ten onrechte gebruikt. De beroepsgrond slaagt.
Archeologisch onderzoek
9.1 Tot slot stelt eiser dat er ten onrechte geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
9.2 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat archeologisch onderzoek niet nodig is. Artikel 16 onder c, onder 3 van het bestemmingsplan bepaalt dat een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden is vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Verweerder stelt dat de graafwerkzaamheden niet dieper dan 50 cm zullen zijn. Subsidiair is verweerder van oordeel dat archeologisch onderzoek in het verleden al heeft plaatsgevonden bij het verlenen van de ontgrondingsvergunningen.
9.3 Uit de bouwtekeningen kan niet worden vastgesteld tot welke diepte er ten behoeve van het bouwplan zal worden afgegraven. Ter zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat hij verwacht dat er tot ongeveer 60 cm zal worden gegraven. Voorts kan verweerder geen archeologische onderzoeken overleggen, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of en wanneer er eerder archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen of er archeologisch onderzoek noodzakelijk is en of dat heeft plaatsgevonden. Verweerder zal hier nader onderzoek naar moeten doen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
10.1 Gelet op bovenstaande, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
10.2 De rechtbank heeft onderzocht of finale geschilbeslechting mogelijk is, maar ziet daartoe onvoldoende aanleiding. Naar verwachting zal het onder 9.3 bedoelde onderzoek enige tijd in beslag nemen en de uitkomst daarvan is ook onzeker. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
10.3 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10.4 De rechtbank zal verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.992 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.292.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. K. Verschueren MSc., rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 20 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren, Msc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage: wettelijk kader

Algemene Wet Bestuursrecht

2.12
Awb
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking (hierna: binnenplans afwijken)
2. in de bij algemene regeling van bestuur aangewezen gevallen (hierna: kruimelgevallenregeling)

Bestemmingsplan Noord en Oost Dongen

15.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
15.2.1
Algemeen
a. De volgende bouwwerken zijn toegestaan:
1. Binnen een bouwvlak: hoofdgebouwen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2. Ter plaatse van de aanduiding 'erf': aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel.
3. Op de overige gronden: uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
Voor een bouwvlak geldt een bebouwingspercentage van 100%, behoudens het bepaalde onder c.
Indien op een bouwperceel geen aanduiding 'erf' aanwezig is, bedraagt de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten hoogste het met de aanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt voor het bouwvlak een bebouwingspercentage van 50%.
Per bouwperceel mogen de gronden met de aanduiding 'erf' voor ten hoogste 40% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, met een maximum van 100 m².
Indien de toelaatbare te bebouwen oppervlakte ingevolge het bepaalde onder d minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.
De afstand tussen niet aaneengebouwde gebouwen bedraagt ten minste 1 m.
Het aantal woningen in een bouwvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding aangegeven aantal.
15.2.3
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en garages
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen langs één van de zijdelingse perceelsgrenzen binnen een afstand van 3 m geen aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd;
De goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
De bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m.
Aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw.
De goot- en bouwhoogte van garages ter plaatse van de aanduiding 'garages' bedraagt ten hoogste 3 en 6 m.
16.2
bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
c. Het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3.3
Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 16.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
De aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
De betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Beleidsregels buitenplans afwijken van de regels van het bestemmingsplan gemeente Dongen, artikel 2.12, eerste lid onder a onder 2º van de Wabo.
3. Aanvullende gemeentelijke regeling ten behoeve van het buitenplans afwijken van de regels van het bestemmingsplan
3.1
Gemeentelijke beleidsregels
Voor zover burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, juncto artikel 4 van bijlage II van het Bor buitenplans willen afwijken van een geldend bestemmingsplan nemen zij de volgende bepalingen in acht.
In de gemeentelijk beleidsregels wordt het begrip bebouwde kom gebruikt. Of een perceel al dan niet binnen de bebouwde kom ligt is van feitelijke aard, met andere woorden, de aard van de omgeving is daarvoor bepalend. Maakt het perceel onderdeel uit van een gebied met (nagenoeg) doorlopende bebouwing vanaf de kernen met een overwegende woonbestemming dan is er sprake van bebouwde kom.
1. Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (artikel 4, eerste lid van bijlage II van het Bor):
Gemeentelijke beleidsregels:
binnen de bebouwde kom is de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van het bouwwerk niet hoger dan 3 en 6 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
binnen de bebouwde kom bedraagt de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 40% van het achtererfgebied met een maximum van 200 m2;