ECLI:NL:RBZWB:2021:5105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3788 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs op basis van niet tijdige betaling uitvoeringskosten educatieve maatregel alcohol en verkeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De ongeldigverklaring vond plaats op basis van de Wegenverkeerswet 1994, omdat verzoeker niet tijdig de uitvoeringskosten had betaald voor een opgelegde educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA). Verzoeker had eerder een rijbewijs en was op 7 maart 2021 aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol, wat leidde tot de oplegging van de EMA. Ondanks dat verzoeker de opleggingskosten tijdig had betaald, ontving hij de factuur voor de uitvoeringskosten niet tijdig, omdat deze aangetekend was verzonden en niet was opgehaald. Het CBR verklaarde het rijbewijs ongeldig omdat verzoeker geen medewerking had verleend aan de EMA door de uitvoeringskosten niet op tijd te betalen.

Tijdens de zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR geen beoordelingsruimte had bij de ongeldigverklaring, gezien de dwingende bepalingen in de wet. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij de factuur niet had ontvangen en dat hij verantwoordelijk was voor het tijdig betalen van de kosten. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen de wettelijke verplichtingen van het CBR. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om zorg te dragen voor hun postverwerking, vooral wanneer zij in het buitenland verblijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3788 WVW VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 30 september 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.C. Geijtenbeek),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Pernis-Van de Wal).

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 september 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kleijbeuker. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is in het bezit van een rijbewijs. Op 7 maart 2021 heeft de politie verzoeker aangehouden als bestuurder van een voertuig terwijl hij onder invloed was van alcohol. De politie heeft een ademalcoholgehalte van 505 µg/l geconstateerd. De politie heeft daarvan aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (verder: CBR) mededeling gedaan. Het CBR heeft verzoeker bij besluit van 6 april 2021 een cursus over alcohol en verkeer – een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (verder: EMA) – opgelegd. Verzoeker is in het besluit medegedeeld dat hij de kosten van deze cursus – € 433,00 aan opleggingskosten en € 642,00 aan uitvoeringskosten – zelf dient te betalen. De factuur voor de opleggingskosten was gehecht aan het besluit van 6 april 2021. Hierbij is aangegeven dat ook de uitvoeringskosten tijdig betaald dienen te worden, omdat anders het rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Eiser heeft de opleggingskosten tijdig betaald.
Het CBR heeft verzoeker op 7 mei 2021 de factuur toegestuurd voor betaling van de uitvoeringskosten. De uitvoeringskosten dienden uiterlijk 16 juli 2021 betaald te zijn. Deze factuur is zowel per reguliere als aangetekende post aan verzoeker gestuurd. De aangetekende brief van 7 mei 2021 kon niet aan verzoeker worden uitgereikt. Verzoeker heeft de aangetekende brief niet bij de locatie van PostNL opgehaald. De brief is op 28 mei 2021 aan het CBR retour gestuurd. Bij brief van 2 juli 2021 heeft het CBR verzoeker herinnerd aan de uitvoeringskosten en dat deze uiterlijk 16 juli 2021 betaald moeten zijn omdat anders zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard. Verzoeker heeft de uitvoeringskosten niet voor 16 juli 2021 betaald. In het bestreden besluit is het rijbewijs vervolgens vanaf 5 augustus 2021 ongeldig verklaard, omdat verzoeker geen medewerking aan de EMA heeft verleend. Het CBR heeft eiser opnieuw op 17 augustus 2021 de factuur voor de uitvoeringskosten gestuurd. Eiser heeft de factuur voor de uitvoeringskosten hierna betaald. Eiser heeft zich voor de EMA aangemeld en zich laten inplannen voor de EMA vanaf 24 november 2021.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. In de aanloop naar de mondelinge behandeling van de aangevraagde voorlopige voorziening heeft verzoeker de EMA laten plannen vanaf 28 september 2021. Desgevraagd heeft verzoeker aangegeven het ingediend verzoekschrift niet in te trekken.
2.
Verzoek
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Spoedeisend belang
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Verzoeker voert in dat kader aan dat hij een eenmanszaak exploiteert en dat hij voor zijn werkzaamheden in Nederland en in het buitenland werkzaam is. Hij heeft zijn rijbewijs nodig om het werk uit te voeren, omdat hij onder meer storingen aan elektrische installaties verhelpt. De werkzaamheden dienen op onregelmatige tijden en uiteenlopende plaatsen te worden verricht. Het betreft werkzaamheden die hij niet kan uitbesteden. Door de geplande EMA vanaf 24 november 2021 kan hij vanaf 5 augustus 2021 tot medio december 2021 niet werken. Verzoeker kan daarmee niet in zijn levensonderhoud voorzien.
De voorzieningenrechter overweegt dat, na het indienen van het verzoekschrift, verzoeker de EMA vervroegd heeft naar 28 september 2021. Daarmee zou verzoeker na 26 oktober 2021 weer over zijn rijbewijs kunnen beschikken. Nu verzoeker heeft gesteld dat hij zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft en verweerder dat niet heeft betwist, acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig om het verzoek inhoudelijk te behandelen.
4.
Wettelijk kader
De relevante regels, waarop deze beslissing gebaseerd is, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.
Gronden verzoek en verweer
5.1
Verzoeker betwist dat hij geen medewerking aan de EMA heeft verleend. De opleggingskosten zijn tijdig betaald. Er zou nog een factuur voor de uitvoeringskosten worden gestuurd. Deze heeft verzoeker niet ontvangen. Verzoeker was niet op de hoogte van de hoogte van de uitvoeringskosten noch dat deze uiterlijk 16 juli 2021 betaald moesten zijn. Ten tijde van het verzenden van de herinnering verbleef eiser in het buitenland. Bij terugkomst in Nederland (ruim na 16 juli 2021) heeft hij het bestreden besluit en de herinnering aangetroffen.
5.2
Het CBR stelt zich op het standpunt dat de factuur voor de uitvoeringskosten op 7 mei 2021 zowel per reguliere als per aangetekende post is verzonden. Het niet ontvangen van de factuur van 7 mei 2021 komt voor rekening en risico van verzoeker. Verzoeker dient te zorgen voor postverwerking als hij in het buitenland is. Het wettelijk kader geeft geen ruimte om te besluiten het rijbewijs vervolgens niet in te trekken.
6.
Beoordeling van het verzoek
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat reeds in het besluit van 6 april 2021, waarin aan verzoeker de EMA is opgelegd, duidelijk is uiteengezet dat de kosten van de EMA uit twee delen (respectievelijk de opleggings- en uitvoeringskosten) bestaan en wat de hoogte van de betreffende delen is. De factuur voor de uitvoeringskosten is – zowel per reguliere als aangetekende post – op 7 mei 2021 aan verzoeker toegezonden. Hierin is ook aangegeven dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig zal worden verklaard indien de betalingen niet tijdig worden ontvangen. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitvoeringskosten niet (tijdig) zijn betaald noch is tijdig om een betalingsregeling verzocht.
Verzoeker betwist de ontvangst van de factuur van 7 mei 2021. Verzoeker heeft de aangetekende verzending van deze brief niet opgehaald bij de locatie van PostNL. Door de aangetekende verzending heeft het CBR aannemelijk gemaakt dat de brief van 7 mei 2021 is verzonden. Het ligt dan op de weg van verzoeker om de ontvangst op niet ongeloofwaardige wijze te weerleggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker hierin niet is geslaagd. Alle besluiten en correspondentie zijn verzonden naar het adres waarop verzoeker is ingeschreven. Verzoeker heeft de aangetekende verzending van 7 mei 2021 niet bij de locatie van PostNL opgehaald. Weliswaar heeft verzoeker tijdens de mondelinge behandeling van de verzochte voorlopige voorziening aangegeven dat men op de PostNL locatie de brief niet kon vinden, maar die stelling is verder niet onderbouwd. De brief lag in ieder geval tot 28 mei 2021 op de locatie van PostNL, omdat de niet afgehaalde brief op die datum weer aan het CBR retour gezonden is. Van verzoeker mag bovendien verwacht worden dat hij ervoor zorgt dat hij poststukken kan ontvangen, beoordelen en er naar handelen. Dit geldt te meer nu verzoeker claimt afhankelijk te zijn van zijn rijbewijs en in het besluit van 6 april 2021 duidelijk is aangegeven dat de kosten in twee delen betaald moesten worden. Verzoeker had desnoods zelf contact met het CBR kunnen opnemen over de tweede factuur. Immers, om het rijbewijs terug te krijgen, moest verzoeker eerst de EMA volgen en hij kon daar pas na betaling van de tweede factuur een afspraak voor maken. Hij had er dus ook alle belang bij om ook de tweede factuur te betalen. Het niet tijdig betalen van de kosten van het opleggen van de EMA komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook volledig voor risico van verzoeker.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) [1] is in artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 dwingend voorgeschreven dat het CBR bij gebreke van medewerking aan de opgelegde maatregel onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs besluit. Als het niet verlenen van medewerking wordt volgens deze bepaling mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de aangegeven termijn. Bij de ongeldigverklaring heeft het CBR geen beoordelingsruimte of beleidsruimte. Gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen van de WVW 1994 was het CBR gehouden, vanwege niet (tijdige) betaling van de cursuskosten, om tot ongeldigverklaring van verzoekers rijbewijs over te gaan. Daarbij bestaat geen ruimte voor een belangenafweging. Daarom kan geen rekening worden gehouden met de door verzoeker genoemde omstandigheid dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen doen.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat in de regelgeving alleen voor de betaling van de opleggingskosten is aangegeven dat niet tijdige betaling onvoldoende medewerking impliceert. Voor de betaling van de uitvoeringskosten zou dat niet gelden. Deze grond kan niet slagen. In artikel 13, derde lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (verder: Regeling) is aangegeven dat de uitvoeringskosten binnen tien weken, na bekendmaking, betaald dienen te zijn. Die termijn komt overigens ook exact overeen met de uiterste betaaldatum van 16 juli 2021. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. . 7.3 In zeer uitzonderlijke gevallen kan de voorzieningenrechter, na afweging van alle betrokken belangen, desalniettemin een voorlopige voorziening treffen. Dat kan bijvoorbeeld als de Regeling buiten toepassing moet blijven omdat de gevolgen daarvan evident onevenredig uitwerken. De voorzieningenrechter ziet in het eerder omschreven belang van verzoeker geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening of anderszins aanleiding voor het oordeel dat de Regeling in dit geval evident onevenredig uitpakt. Inmiddels is gebleken dat de EMA is verplaatst naar 28 september 2021. Verzoeker zou dan vanaf 26 oktober 2021 weer auto mogen rijden. Voorts heeft verzoeker niet onderbouwd dat hij zich in een zeer nijpende financiële situatie bevindt. Bovendien kan verzoeker zo nodig een privéchauffeur inhuren om zich naar de werklocaties te laten vervoeren. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker onvoldoende zwaarwegend om een voorlopige voorziening te treffen. 8.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 30 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage:
Artikel 132, tweede lid, sub a, van de WVW 19942. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt (…), alsmede het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van: a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Artikel 9, sub a, van de Regeling Maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid 2011Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, indien hij: de kosten van de educatieve maatregel niet heeft voldaan binnen de termijn of op de wijze die is vastgelegd bij het besluit waarbij de verplichting tot het zich onderwerpen aan die maatregelen is opgelegd.
Artikel 13, derde lid, van de Regeling Maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid 2011De kosten van uitvoering van de educatieve maatregel alcohol en verkeer worden betaald binnen tien weken nadat het verzoek tot betaling van de uitvoeringskosten van die maatregel aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven in het in het eerste lid bedoelde besluit.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1552) en 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2412).