ECLI:NL:RBZWB:2021:5165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
C/02/376230 FA RK 20-4566
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van de Kraats
  • mr. Laenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot niet-erkenning van een buitenlands kindhuwelijk op basis van minderjarigheid en gebrek aan expliciet verzoek om erkenning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een buitenlands huwelijk. De vrouw, die op veertienjarige leeftijd was uitgehuwelijkt, verzocht de rechtbank om te verklaren dat haar huwelijk met de man niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De rechtbank oordeelde dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting minderjarig was en dat er geen expliciet verzoek om erkenning van het huwelijk was gedaan. De vrouw had verklaard dat zij was gevlucht voor haar man en dat zij geen gezinshereniging wenste. De rechtbank concludeerde dat de verklaring onder ede die de vrouw had afgelegd niet kon worden gekwalificeerd als een verzoek om erkenning van het huwelijk. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw toe en verklaarde dat het huwelijk niet voor erkenning in aanmerking komt, omdat dit in strijd is met de openbare orde volgens artikel 10:32 BW. De beslissing over het gezag over de minderjarige werd pro forma aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
[XX]
Zaaknummer: C/02/376230 FA RK 20-4566
beschikking
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [XX] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.P.J. van Riel,
en
[man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen de man.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 juli 2020 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 7 september 2020 uitgebrachte betekeningsexploot en de publicatie daarvan in de Staatscourant van 17 september 2020;
- de publicatie in de Staatscourant van 27 mei 2021 houdende de oproep van de man voor de mondelinge behandeling;
- de brief van mr. Van Riel van 28 augustus 2021 houdende aanvulling van het verzoek;
- het emailbericht van de hierna onder 2 te noemen belanghebbende van 30 augustus 2021;
- het emailbericht van de hierna onder 1 te noemen belanghebbende van 1 september 2021.
1.2. Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [XX] ;
2. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [XXX] .
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 2 september 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw en haar advocaat.
1.4. Na te noemen minderjarige is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.

2.De feiten

2.1.
In de Basisregistratie Personen (BRP) is opgenomen dat partijen met elkaar zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [xxxx] en dat uit dit huwelijk het volgende nu nog minderjarige kind is geboren: [minderjarige] , geboren te [xxxx] op [geboortedatum] 2006.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt thans
I. - primair:
een verklaring voor recht te geven dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de BRP;
- subsidiair:
het huwelijk tussen partijen nietig te verklaren en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de basisregistratie personen aan te passen ten aanzien van de man met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is overwogen;
- meer subsidiair:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat het gezamenlijk gezag over de minderjarige wordt beëindigd en het eenhoofdig gezag wordt toegewezen aan de vrouw.

4.De beoordeling

4.1.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Evenmin is een verweerschrift of enig ander bericht van hem ontvangen.
4.2.
De belanghebbenden zijn niet ter zitting verschenen. Bij voormelde emailberichten is door hen bericht dat zij, gelet op de korte termijn tussen de oproep en de zitting, niet ter zitting kunnen verschijnen. De onder 2 genoemde belanghebbende heeft in genoemd emailbericht tevens gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de visie op het verzoek schriftelijk kenbaar te maken.
I. Verklaring voor recht
4.3.
In het kader van het primaire verzoek van de vrouw onder I om een verklaring voor recht te geven dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de BRP, dient te worden beoordeeld of het huwelijk van partijen in Nederland kan worden erkend.
4.4.
Artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend. Ingevolge lid 4 van genoemd artikel wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
Artikel 10:32 BW aanhef en onder c bepaalt dat ongeacht artikel 10:31 BW aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk niet de leeftijd van achttien jaar had bereikt, tenzij de echtgenoten op het moment dat erkenning van het huwelijk gevraagd wordt beiden de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.
4.5.
De vrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Op veertienjarige leeftijd is door haar vader bepaald dat zij zou worden uitgehuwelijkt aan de man. In augustus 2015 is de vrouw tezamen met de minderjarige uit Syrië gevlucht, voornamelijk vanwege het huwelijk met de man, maar ook vanwege de algemene onveilige situatie daar. De vrouw wilde van de man scheiden, maar hij liet dat niet toe en hij bedreigde haar. Ook vreesde zij voor veiligheid van de minderjarige omdat de man aanhanger was van het regime. Uiteindelijk is de vrouw op 24/25 september 2015 in Nederland aangekomen en heeft zij een asielaanvraag gedaan. Door de hoge instroom van vluchtelingen hebben de gehoren pas plaatsgevonden op 5 en 7 juli 2016 en in verkorte vorm. De vrouw heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen.
De vrouw kan (en kon tijdens asielprocedure) geen bewijsstukken van haar huwelijk overleggen. De gemeente heeft haar daarom een verklaring onder ede laten afleggen (te gebruiken als een verklaring als bedoeld in art 10:31 lid 4 BW). De vrouw heeft verklaard dat zij op [huwelijksdatum] te [xxxx] met de man is gehuwd. Op basis van die verklaring is dit huwelijk als rechtsgeldig aangemerkt en opgenomen in de BRP. De verklaring onder ede bevat geen overige vragen over de wijze waarop het huwelijk tot stand is gekomen en de leeftijd van de betrokkenen. Het is aan de ambtenaar van de burgerlijke stand om ambtshalve te onderzoeken of het in de verklaring opgenomen huwelijk voor erkenning in aanmerking komt gelet op artikel 10:31 en 10:32 BW. Volgens de vrouw had de gemeente dit huwelijk niet mogen erkennen op grond van artikel 10:32 onder c BW. Het huwelijk van de vrouw is, gelet op haar minderjarigheid ten tijde van de huwelijksvoltrekking, op grond van artikel 10:32 BW in strijd met onze openbare orde. Dit ongeacht de vraag of dat huwelijk in 2004 in Syrië rechtsgeldig tot stand is gekomen. Uit de verklaring onder ede is voorts niet gebleken dat de vrouw nadrukkelijk om erkenning van dat huwelijk heeft gevraagd. Die vraag is niet aan haar voorgelegd noch is dit met haar besproken. Het huwelijk is daarom ten onrechte in de BRP opgenomen, aldus de vrouw.
4.6.
Van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [XXX] is geen (tijdige) inhoudelijke reactie ontvangen.
4.7.
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [XX] heeft in genoemd emailbericht een (korte) inhoudelijke reactie opgenomen. De ambtenaar verwijst naar een andere zaak (bekend onder nummer C/02/372478 / FA RK 20/2647) waarin de rechtbank op 3 augustus 2021 uitspraak heeft gedaan. Volgens de ambtenaar is dit een vergelijkbare zaak en gelden hier dezelfde overwegingen. Dat in het huidige verzoek geen verzoek om gezinshereniging is gedaan, doet daar naar de mening van de ambtenaar niet aan af.
4.8.
Gelet op de grondslag voor het verzoek van de vrouw, zal de rechtbank allereerst beoordelen of aan het huwelijk van partijen erkenning moet worden onthouden omdat erkenning onverenigbaar is met de openbare orde. Daarbij kan (vooralsnog) in het midden blijven of het huwelijk van partijen in Syrië rechtsgeldig is gesloten als bedoeld in artikel 10:31 BW. Immers, wat daar ook van zij, ingevolge artikel 10:32 BW wordt erkenning aan dat huwelijk onthouden indien er sprake is van strijd met de openbare orde.
4.9.
Ingevolge artikel 10:32 BW is sprake van onverenigbaarheid met de openbare orde indien één van de echtgenoten op het moment van de huwelijkssluiting nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Vaststaat dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting van partijen 15 jaar oud was. Derhalve komt het huwelijk van partijen wegens strijd met de openbare orde niet voor erkenning in aanmerking. Dit is alleen anders, indien beide partijen 18 jaar of ouder waren op het moment dat erkenning van het huwelijk werd gevraagd. Vast staat dat beide partijen inmiddels volwassen zijn. De vraag ligt derhalve voor, of de vrouw op enig moment tijdens haar meerderjarigheid om erkenning van haar huwelijk heeft
gevraagdals bedoeld in artikel 10:32 BW.
4.10.
Het huwelijk van partijen is opgenomen in de BRP op basis van een verklaring onder ede, afgelegd door de vrouw op 10 juli 2016. Op dat moment was zij reeds meerderjarig. De rechtbank is echter van oordeel dat de door de vrouw afgelegde verklaring onder ede in het onderhavige geval niet kan worden gekwalificeerd als het vragen om erkenning van het huwelijk als bedoeld in artikel 10:32 BW. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat de vrouw een verklaring onder ede heeft afgelegd ten aanzien van haar persoonsgegevens en dat daarin tevens zijn opgenomen de gegevens van haar huwelijk. Het afleggen van een verklaring onder ede dient ertoe de bewijsnood op te heffen wanneer er geen documenten over een huwelijk kunnen worden overgelegd. Met de verklaring onder ede is bewezen dat de vrouw in Syrië is gehuwd toen zij minderjarig was, maar daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank nog niet automatisch verzocht om dit (kind)huwelijk in Nederland te erkennen. Bij de beoordeling van de vraag of de vrouw met de door haar afgelegde verklaring onder ede heeft gevraagd om erkenning als bedoeld in artikel 10:32 BW, zal de rechtbank ook de feiten en omstandigheden van het geval betrekken.
De verklaring onder ede is door de vrouw afgelegd op 10 juli 2016, derhalve enkele dagen na de gehoren door de IND op 5 en 7 juli 2016. Bij het eerste gehoor door de IND op 5 juli 2016 heeft de vrouw weliswaar verklaard met de man te zijn gehuwd op [huwelijksdatum] , maar daarbij heeft zij nadrukkelijk aangegeven dat zij bij haar man is weggegaan na een ruzie, dat zij mede uit Syrië is gevlucht voor haar man omdat hij zich had aangesloten bij het regime en dat zij geen gezinshereniging wil aanvragen. Bij het nader gehoor op 7 juli 2016 heeft de vrouw aangegeven dat zij op 14-jarige leeftijd van haar vader moest trouwen (zij is uitgehuwelijkt), dat zij vaak werd mishandeld door haar man, dat hij slecht met haar omging en dat zij heeft geprobeerd om uit elkaar te gaan maar dat dat niet is gelukt, omdat haar vader niet wilde dat zij zou scheiden en zij al een kind had. Door de oorlog in Syrië en het feit dat haar man een aanhanger was van het regime, kreeg de vrouw meer angst om bij hem weg te gaan; zij was bang dat haar man haar iets zou aandoen als zij weg zou gaan en zij is bedreigd door haar man. De vrouw is uiteindelijk gevlucht uit angst voor haar echtgenoot en de aanhangers van het regime, zo volgt uit het nader gehoor.
Op 10 juli 2016 wordt de vrouw door (en op initiatief van) de gemeente [XXX] toegelaten tot het afleggen van een verklaring onder ede. De vrouw stelt ter zitting dat zij op dat moment in de veronderstelling was dat die verklaring enkel bedoeld was om haar persoonsgegevens te registreren en zo correct geadministreerd te zijn in Nederland, ten behoeve van de aanvraag van een verblijfsvergunning. Zij moest daarbij beloven dat de gegevens juist waren en dat zij nooit iets verkeerds zou doen in Nederland. Door de vrouw is aangegeven dat de mogelijkheid om erkenning van haar huwelijk te vragen niet is besproken tijdens het afleggen van de verklaring en dat zij niet is gewezen op het feit dat die verklaring mogelijk zou leiden tot opname van de huwelijksgegevens in de BRP en dat zij daarmee in Nederland als gehuwd te boek zou staan. De vrouw stelt geschrokken te zijn toen zij erachter kwam dat zij als gehuwd geregistreerd stond in Nederland en dat dat de aanleiding is geweest om naar haar advocaat te gaan en deze procedure te starten.
Van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [XXX] heeft de rechtbank geen (tijdige) inhoudelijke reactie mogen ontvangen. Uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat de gemeente [XXX] de vrouw op het moment van het afnemen van de verklaring onder ede nadrukkelijk heeft gewezen op de gevolgen van haar verklaring omtrent haar huwelijk, de opname daarvan in de BRP en de daaruit (kennelijk) voortvloeiende erkenning van haar huwelijk in Nederland. De rechtbank sluit niet uit dat de verklaring onder ede op dit moment in diverse (aanmeld)gemeenten met meer waarborgen omkleed en voorzien van een duidelijkere toelichting wordt afgenomen, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat dit in het onderhavige geval in 2016 is gebeurd. Daarbij heeft mogelijk ook een rol gespeeld dat op het moment van binnenkomst van de vrouw in Nederland in 2015 en het afnemen van de gehoren door de IND en de verklaring onder ede in juli 2016 sprake was van een hoge toestroom van Syrische vluchtelingen (zoals ook expliciet in de gehoren staat vermeld), hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de gehoren door de IND lang op zich hebben laten wachten, dat de gehoren in beperkte vorm zijn afgenomen en dat de gehoren en de verklaring onder ede kort op elkaar zijn gevolgd.
Gelet op het feit dat de vrouw van meet af aan kenbaar heeft gemaakt dat zij minderjarig was toen zij huwde, dat het een problematisch huwelijk was waaraan zij al eerder heeft getracht te ontkomen, dat zij gevlucht is voor haar man en dat zij uitdrukkelijk geen gezinshereniging wenst, had een verzoek om erkenning van het huwelijk op een meer expliciete wijze moeten gebeuren, wil voldaan zijn aan het vereiste van artikel 10:32 BW. Onder de genoemde omstandigheden kan de (enkele) verklaring van de vrouw onder ede met betrekking tot haar persoons- en huwelijksgegevens naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als een verzoek om haar huwelijk in Nederland te erkennen als bedoeld in artikel 10:32 BW. De rechtbank houdt er dus aan vast dat de vrouw nimmer zelf uitdrukkelijk om erkenning van het kindhuwelijk heeft verzocht.
4.11.
De rechtbank volgt het standpunt van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [XX] derhalve niet. De door de ambtenaar genoemde uitspraak (inmiddels gepubliceerd onder ECLI:NL:RBZWB:2021:3976) betreft niet een vergelijkbare zaak, alleen al omdat in die zaak een verzoek tot gezinshereniging was gedaan en (mede in dat kader) tot tweemaal toe over een langere tijdspanne verklaringen onder ede waren afgelegd omtrent het huwelijk.
4.12.
Al het voorgaande in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat het huwelijk van partijen niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, omdat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt en gesteld noch gebleken is dat zij – na het bereiken van de meerderjarigheid – uitdrukkelijk om erkenning van het huwelijk heeft verzocht. Er is derhalve geen sprake van de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 10:32 BW aanhef en onder c. Dit betekent dat het primaire verzoek van de man onder I tot een verklaring voor recht dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de BRP wordt toegewezen. Aan een beoordeling van de overige omstandigheden die mogelijk (mede) aan erkenning van het huwelijk op grond van artikel 10:31 BW in de weg staan wordt in dit verband derhalve niet toegekomen.
4.13.
Gelet op de toewijzing van het primair verzochte, wordt aan een beoordeling van het subsidiair en meer subsidiair onder I verzochte niet toegekomen.
II. Gezag
4.14.
De vrouw verzoekt voorts te bepalen dat het gezamenlijk gezag over de minderjarige wordt beëindigd en het eenhoofdig gezag wordt toegewezen aan de vrouw.
4.15.
Zoals ter zitting besproken, ziet de rechtbank aanleiding om mr. Van Riel de gelegenheid te geven zich nader uit te laten over het onder II gedane verzoek. De zaak zal hiertoe pro forma worden aangehouden voor de duur van vier maanden.

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat het huwelijk tussen partijen niet voor erkenning in aanmerking komt en dus niet vatbaar is voor inschrijving in de BRP;
wijst het meer of anders verzochte ten aanzien van punt I van het verzoek af;
houdt de beslissing ten aanzien van punt II van het verzoek aan
tot 15 februari 2022 pro formain afwachting van bericht van mr. Van Riel;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Laenen, griffier in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.