ECLI:NL:RBZWB:2021:5198
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R.A. Karsten-Badal
- M.I.P. Buteijn
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 22 juli 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Na een wijziging van het besluit op 14 juli 2021, waarbij het UWV alsnog een WIA-uitkering toekende met terugwerkende kracht tot 9 december 2019, trok verzoeker zijn beroep in. Hij verzocht de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeerde dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen en besloot het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoeker had gemaakt. De kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 748,- en de kosten voor een deskundige op € 442,33, wat resulteerde in een totale vergoeding van € 1.190,33.
Daarnaast werd opgemerkt dat het griffierecht, volgens artikel 8:41 van de Awb, door het bestuursorgaan moet worden vergoed. Verzoeker kan hiervoor een verzoek indienen bij het UWV. De rechtbank wees erop dat kosten voor administratieve ondersteuning niet voor vergoeding in aanmerking komen, zoals bevestigd door een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.