ECLI:NL:RBZWB:2021:5502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
02-299446-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en strafoplegging in een zaak van rijden onder invloed met een verkeersongeval

Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 oktober 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte, onder invloed van alcohol, een verkeersongeval had veroorzaakt waarbij een fietser (het slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat er te veel onduidelijkheden waren over de toedracht van het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar achtte het tweede feit, het rijden onder invloed, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had een alcoholpromillage van 795 microgram per liter uitgeademde lucht, wat meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid is. De rechtbank legde een geldboete van € 1.400,- op en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 270 dagen, waarvan 222 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar status als first offender.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/299446-20
vonnis van de meervoudige kamer van 2 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1996 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte onder invloed van alcohol een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [Slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, danwel dat verdachte gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt. Daarnaast wordt haar verweten dat zij onder invloed van alcohol gereden heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie rekwireert tot vrijspraak van het primair onder 1 tenlastegelegde feit. Voor de schuldvraag is het van belang of het rijden onder invloed in causaal verband stond tot het verkeersongeval. Die vraag kan niet worden beantwoord omdat in het dossier onvoldoende duidelijkheid bestaat over de toedracht van ongeval. Daardoor kan niet worden vastgesteld of verdachte het slachtoffer had moeten opmerken en of zij dat ook daadwerkelijk had gedaan als zij niet gedronken zou hebben.
De officier van justitie rekwireert eveneens tot vrijspraak van het subsidiair onder 1 tenlastegelegde feit. Hij is van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat door een gedraging van verdachte, gevaar en/of hinder op de weg is veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
De officier van justitie acht feit 2 wel wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de ademanalyse en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair onder 1 tenlastegelegde feit. In aanvulling op de officier van justitie is de verdediging van mening dat op basis van het dossier ook niet gesproken kan worden over letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Daarvoor is ook te weinig informatie bekend.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat op 6 november 2020 omstreeks 20:00 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Kerkeheidestraat te Sprundel. Bij dit ongeval was verdachte betrokken. Zij reed als bestuurder van haar personenauto (een Renault Clio met kenteken [Kenteken] ) op de Kerkeheidestraat. Bij dit ongeval was eveneens [Slachtoffer] betrokken, die als fietser voor haar op de Kerkeheidestraat reed. Verdachte heeft daarbij [Slachtoffer] rijdend in een rechte lijn langs de stoeprand van achteren aangereden en was daarbij onder invloed van alcohol. Kort na het ongeval bevatte haar adem 795 microgram per liter alcohol.
Primair: schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Concreet wordt verdachte verweten dat zij onder invloed van alcohol reed en de fietser die voor haar reed niet tijdig heeft opgemerkt. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die vraag niet kan worden beantwoord omdat het politieonderzoek te summier is, waardoor er teveel onduidelijkheden zijn over de toedracht van het ongeval.
Zo is er te weinig informatie bekend over de zichtbaarheid van het slachtoffer zelf. Weliswaar verklaart het slachtoffer dat hij verlichting voerde op zijn fiets (led kliklampjes), maar dat is niet uit het onderzoek van de politie aan de fiets gebleken. Getuige [getuige] verklaart dat er geen verlichting op de fiets zat. Van enige reflectoren op de fiets is ook niet gebleken. Onbekend is ook gebleven wat voor kleding het slachtoffer droeg en hoe zichtbaar hij daarmee was. Onduidelijk is daarnaast ook hoe de aanwezige verlichting ter plaatse eruit zag en in welke mate de weg daardoor voldoende werd verlicht. Foto’s van de situatie ter plaatse hadden een en ander kunnen verduidelijken, maar deze ontbreken in het dossier. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of verdachte het slachtoffer had moeten zien en of zij door haar drankgebruik het slachtoffer niet heeft gezien. De rechtbank is hierdoor niet in staat om vast te stellen of er sprake is van schuld van verdachte aan de aanrijding en zo ja, in welke mate. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Subsidiair: artikel 5 WVW
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling van dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar en/of hinder op weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook die vraag niet kan worden beantwoord. Er is immers onvoldoende informatie in het dossier aanwezig om eventuele verkeersfouten van verdachte aan te wijzen. Het subsidiair tenlastegelegde feit kan daardoor evenmin wettig en overtuigend worden bewezen, waardoor verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 6 november 2020 te Sprundel, gemeente Rucphen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in
haaradem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 795 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 950,- en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen (hierna: OBM) voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd dat zij haar rijbewijs al kwijt is geweest. Indien de rechtbank de OBM voor een groot deel voorwaardelijk zal opleggen vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vordert de officier van justitie een verhoging van de geldboete.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een voorwaardelijke OBM aan verdachte op te leggen omdat zij haar rijbewijs nodig heeft voor woon-werkverkeer. Deze voorwaardelijke OBM kan dan gelden als stok achter de deur. De verdediging vind het niet bezwaarlijk als hierdoor de geldboete hoger uitvalt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol.
Het alcoholpromillage in haar bloed bedroeg meer dan drie keer de toegestane hoeveelheid. Met dit handelen heeft de verdachte haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd en onverantwoorde risico’s genomen. Ook laat dit zien dat verdachte geen respect heeft voor de geldende regelgeving die bedoeld is om de verkeersveiligheid te waarborgen.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie en als first offender moet worden aangemerkt.
Bij de bepaling van de strafmaat neemt de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS als uitganspunt. Die oriëntatiepunten adviseren bij een alcoholpromillage van 795 ug/l een geldboete van € 950,- en acht maanden onvoorwaardelijke OBM. Nu er sprake is geweest van een verkeersongeval acht de rechtbank sprake van strafverzwarende omstandigheden en zal daarom aansluiten bij één strafcategorie hoger, te weten een geldboete van € 1.000,- en 9 maanden onvoorwaardelijke OBM. De rechtbank zal gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte de OBM die resteert na aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd is geweest voorwaardelijk opleggen, maar dat wel verdisconteren in een hogere geldboete. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 1.400,- en een OBM voor de duur van 270 dagen, waarvan 222 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 WVW.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.400,;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
28 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 270 dagen, waarvan 222 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte haar rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Veldhuizen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 november 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.