ECLI:NL:RBZWB:2021:5658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
02-189734-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met de dood, voorhanden hebben van een wapen en munitie, en opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen

Op 9 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood van zijn ex-partner. De verdachte heeft bedreigende woorden geuit, waaronder "ik schiet jullie allebei kapot", en heeft een afbeelding van kogels naar het slachtoffer gestuurd. Bij zijn aanhouding op 16 juli 2021 werd in zijn voertuig een geladen vuurwapen, munitie en GHB aangetroffen. De verdachte heeft de feiten bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de bedreigingen en het gebruik van een vuurwapen benadrukt, evenals de impact op het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 471,51 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen voorwerp, GHB, onttrokken wordt aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/189734-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg te Middelburg,
raadsman mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verweten:
Feit 1: bedreiging met de dood;
Feit 2: voorhanden hebben van een wapen en munitie;
Feit 3: opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de bedreiging (feit 1) baseert zij zich daarbij op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal bevindingen, waaruit blijkt dat in het voertuig waarin verdachte reed op het moment van zijn aanhouding een wapen en patronen werden aangetroffen. Deze goederen zijn onderzocht en gecategoriseerd als zijnde een vuurwapen en munitie volgens de Wet wapens en munitie. In datzelfde voertuig werd tevens een flesje met een heldere substantie aangetroffen, welke na onderzoek GHB bleek te zijn. Tot slot baseert de officier van justitie zich op de bekennende verklaring van verdachte dat het wapen, de munitie en het flesje GHB van hem waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ten aanzien van alle feiten een bekennende verklaring afgelegd, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 oktober 2021 en bij de politie op 17 juli 2021;
- de aangifte van [slachtoffer] van 16 juli 2021;
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 oktober 2021 en bij de politie op 17 juli 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen (-10) van 16 juli 2021, betreffende het aantreffen van goederen in het voertuig van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2021, betreffende het categoriseren van het aangetroffen wapen en de aangetroffen patronen in het voertuig van verdachte;
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 oktober 2021 en bij de politie op 17 juli 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen (-10) van 16 juli 2021, betreffende het aantreffen van goederen in het voertuig van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen (-4) van 16 juli 2021, betreffende de indicatieve test van de aangetroffen heldere vloeistof in het voertuig van verdachte;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 augustus 2021;
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op meer tijdstippen omstreeks 16 juli 2021, in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht,
door
- die [slachtoffer] berichten te sturen en op te bellen en (daarbij) de
woorden toe te voegen: "Je verdient het niet om te leven, ik ga ja kapot maken"
en "Ik schiet jullie allebei kapot, tot zo" en "Nu ben ik aan de beurt om jou
kapot te maken, tot zo" en dat hij, verdachte, een geweer heeft en die [slachtoffer]
daarmee kapot gaat maken, en
- een afbeelding met kogels naar die [slachtoffer] te sturen met daarbij de tekst
'Deze zijn voor jullie' en een bericht me de volgende bedreigende tekst: "Nou
heb je echt je doodvonnis getekend";
2
op 16 juli 2021 te Oosterhout, een wapen van
categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen
(merk Browning, model Auto 22. kaliber.22), zijnde een vuurwapen in de vorm van
een geweer, en 31 randvuur kogelpatronen (merk Remington) kaliber .22 short, voorhanden heeft gehad;
3
op 16 juli 2021 te Oosterhout, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een flesje inhoudende 480 ml 4-hydroxyboterzuur (GHB),
zijnde
4-hydroxyboterzuur (GHB) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals de reclassering die heeft geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod en het meewerken aan middelencontrole.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen naar aangeefster toe, vordert de officier van justitie dat het uit te oefenen toezicht door de reclassering op grond van artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dadelijk uitvoerbaar is. Daarnaast vordert de officier van justitie een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte om zich niet op te houden in een bepaald gebied en zich te onthouden van contact met aangeefster op grond van artikel 38v, tweede lid onder a en b Sr. Per overtreding van de maatregel vordert de officier van justitie een week vervangende hechtenis, met een maximum van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:1789), waarin een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk is opgelegd voor bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdediging heeft verzocht aansluiting te zoeken bij deze uitspraak en een gevangenisstraf van soortelijke duur aan verdachte op te leggen. De verdediging wijst daarbij op de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verder heeft de verdediging aangegeven geen toegevoegde waarde te zien in het opleggen van een locatie- en contactverbod op grond van artikel 38v, tweede lid, onder a en b Sr, naast de gevorderde bijzondere voorwaarde van een locatie- en contactverbod bij een eventueel voorwaardelijk op te leggen strafdeel. Indien een dergelijke maatregel wordt opgelegd naast de bijzondere voorwaarde van een locatie- en contactverbod, biedt dit het Openbaar Ministerie een extra mogelijkheid om verdachte vast te zetten, zónder toetsing van de situatie door een rechter. De verdediging acht dit niet terecht en heeft de rechtbank verzocht te volstaan met het opleggen van bijzondere voorwaarden, welke ook gedeeltelijk tenuitvoergelegd kunnen worden bij een overtreding daarvan, zodat de hulpverlening doorgang kan vinden.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 15 en 16 juli 2021 schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van zijn ex-partner. Hij heeft daarbij onder andere de woorden gebruikt “ik schiet jullie allebei kapot” en heeft een afbeelding van kogels naar het slachtoffer gestuurd. Ook is verdachte naar de woning van zijn ex-partner gegaan en heeft daar bedreigingen geuit.
Naar aanleiding van deze bedreigingen is verdachte op 16 juli 2021 aangehouden, waarbij in zijn voertuig een geladen vuurwapen en munitie werd aangetroffen. De rechtbank acht deze bedreiging bijzonder ernstig. Door deze bedreigingen te uiten heeft verdachte een zeer angstige situatie gecreëerd voor het slachtoffer en een ernstige inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid.
Vuurwapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en kunnen tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid (in de openbare ruimte) met zich mee. Hoe meer wapens er onder de mensen circuleren, hoe groter de kans is dat deze worden gebruikt. Daarnaast worden door feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving vergroot. Tegen het bezit en gebruik van wapens moet dan ook fors worden opgetreden.
In het voertuig van verdachte is op 16 juli 2021 ook harddrugs (GHB) aangetroffen. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid, waardoor het aanwezig hebben en de handel daarvan verboden is. Alleen al met het voorhanden hebben van een dergelijke grote hoeveelheid harddrugs heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het drugsmilieu.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf onder meer gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij vaak aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 22 september 2021. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 30 augustus 2021, dat is opgesteld over verdachte. In dat rapport staat, zakelijk weergegeven, dat er aanwijzingen zijn voor problematisch middelengebruik (cocaïne, alcohol) en een psychische stoornis (ADHD en een vermoeden van een persoonlijkheidsstoornis) bij verdachte. Het risico op extreem ernstig, dan wel dodelijk geweld, wordt hoog geacht, gelet op de omstandigheid dat verdachte zijn eigen leven niets meer waard vond en zelfmoord heeft overwogen. Dit, in combinatie met het bezitten van een vuurwapen, vormen extreme risicofactoren voor zowel verdachte als het slachtoffer. Er is sprake van enig probleembesef bij verdachte aangaande de gestoorde emotie- en agressieregulatie. Verdachte heeft tegenover de reclassering en ter terechtzitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.
De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), contactverbod, locatieverbod en het meewerken aan middelencontrole. Tevens adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel benadrukt de ernst van het feit en strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en maakt verplichte begeleiding en behandeling mogelijk. De rechtbank baseert zich bij het bepalen van de bijzondere voorwaarden op het gegeven reclasseringsadvies.
De rechtbank zal tevens bevelen dat de hierna genoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. Dit omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam en uit het voorgaande blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
In afwijking van de eis van de officier van justitie zal de rechtbank aan verdachte geen locatieverbod of contactverbod, zijnde maatregelen als bedoeld in artikel 38v Sr, opleggen. De noodzaak tot het opleggen van dergelijke maatregelen ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat in de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan het voorwaardelijke strafdeel, reeds een locatieverbod en contactverbod zijn opgenomen en ook een gedeeltelijke tentuitvoerlegging gevorderd kan worden als het van belang is de bijzondere voorwaarden in stand te houden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 621,51 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 471,51, waarvan € 21,51 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd en (mede) gelet op de betwisting daarvan door de verdediging.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36b, 36c, 36f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met munitie van categorie III;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen 2 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij de
reclasseringsafdeling van Novadic-Kentron (076-523 63 00) aan de Verlengde Poolseweg 2, 4818 CL Breda zal melden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat onderzoeken, diagnosticeren en behandelen door Forensische Psychiatrie GGz Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na aanvang van de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 4.000 meter van het adres [adres 2] Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft.
Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod (deels) laten vervallen. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en harddrugs (meer specifiek cocaïne en GHB) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
480 ml GHB;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 471,51, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 juli 2021 tot aan de dag der voldoening, waarvan € 21,51 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 471,51 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 juli 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. A. Hello, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 november 2021.