In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 7 april 2021 het bezwaar van de belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag ongegrond verklaard. De belanghebbende had op 20 maart 2021 zijn auto geparkeerd aan de Ginnekenweg te Breda, een locatie waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 1,13, verhoogd met € 64,50 aan kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aanwezig was op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de zitting zonder de belanghebbende kon plaatsvinden. De kern van het geschil was of de belanghebbende zich schuldig had gemaakt aan parkeren, aangezien hij stelde dat hij slechts even had gewacht om een kind naar binnen te brengen. De rechtbank concludeerde dat het wachten op het kind niet onder de definitie van 'onmiddellijk in- en uitstappen' viel, en dat er derhalve sprake was van parkeren. De naheffingsaanslag werd terecht opgelegd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.