ECLI:NL:RBZWB:2021:5670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1565
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de definitie van parkeren

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 7 april 2021 het bezwaar van de belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag ongegrond verklaard. De belanghebbende had op 20 maart 2021 zijn auto geparkeerd aan de Ginnekenweg te Breda, een locatie waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle werd vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 1,13, verhoogd met € 64,50 aan kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet aanwezig was op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de zitting zonder de belanghebbende kon plaatsvinden. De kern van het geschil was of de belanghebbende zich schuldig had gemaakt aan parkeren, aangezien hij stelde dat hij slechts even had gewacht om een kind naar binnen te brengen. De rechtbank concludeerde dat het wachten op het kind niet onder de definitie van 'onmiddellijk in- en uitstappen' viel, en dat er derhalve sprake was van parkeren. De naheffingsaanslag werd terecht opgelegd, en het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/1565
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 november 2021 van de enkelvoudige kamer in het geding tussen

[belanghebbende] te [woonplaats], belanghebbende.

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (Belastingsamenwerking West-Brabant)de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Daar zijn verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 13 augustus 2021 aan het door hem opgegeven adres, [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 14 augustus 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres aan de belanghebbende is aangeboden. De zitting heeft daarom zonder aanwezigheid van belanghebbende plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft op 20 maart 2021 een auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] tot stilstand gebracht aan de Ginnekenweg te Breda. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2. Tijdens een controle op 20 maart 2021 omstreeks 14:45 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 maart 2021 een naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting bedraagt € 1,13. Dit bedrag is verhoogd met € 64,50 aan kosten.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van parkeren.
4. Op grond van de wettelijke omschrijving van parkeren wordt het onmiddellijk in-en uitstappen van personen niet aangemerkt als parkeren. Daarvoor is derhalve geen parkeerbelasting verschuldigd. De uitzondering wordt strikt uitgelegd. Onder het begrip ‘onmiddellijk in- en uitstappen’ worden slechts handelingen verstaan die een daadwerkelijk in- of uitstappen vormen. Indien naast het in- en/of uitstappen activiteiten plaatsvinden die daarmee geen direct verband houden en waardoor de periode van het stilstaan wordt verlengd, is geen sprake van het onmiddellijk in- en uitstappen. [2] De bewijslast dat sprake was van in- en/of uitstappen rust op belanghebbende.
5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van parkeren. Ter onderbouwing voert belanghebbende aan dat hij een kind van 9 jaar oud naar huis heeft gebracht en slechts even op het parkeervak heeft gewacht tot de ouders van het kind de deur opendeden. Volgens belanghebbende zijn vanaf het moment van het stilzetten van de auto in het parkeervak tot het weer wegrijden, 3 minuten verstreken als gevolg van het wachten tot het kind naar binnen is gegaan. Hoewel de door belanghebbende gevoelde noodzaak om te wachten tot het kind naar binnen ging, alleszins redelijk is, is dit een handeling die naar het oordeel van de rechtbank niet meer behoort tot het onmiddellijk in-en uitstappen van personen. De rechtbank concludeert dat sprake is van parkeren. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 1 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Bijlage wettelijk kader

Gemeentewet
Artikel 225
(..)
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda
Artikel 1
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; (..)
Artikel 2
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze; (..)
Artikel 6
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.(..)

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2020 van de gemeente Breda.
2.Zie ECLI:NL:GHARL:2019:10729, ro. 4.4. en 4.6.