Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende ging hiertegen in beroep.
Tijdens de zitting op 30 september 2021 werd duidelijk dat de belanghebbende tijdig bezwaar had gemaakt, wat door de rechtbank werd erkend. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep gegrond moest worden verklaard. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien en de naheffingsaanslag inhoudelijk te beoordelen.
De belanghebbende voerde aan dat haar parkeerkaart was verlopen omdat zij haar moeder, die ten val was gekomen, niet alleen kon laten om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als overmacht konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank gelastte de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,00 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 november 2021.