ECLI:NL:RBZWB:2021:5889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
02-197333-21, 99-00481-19 vordering herroeping VI
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling na meerdere woninginbraken en bedrijfsinbraken

Op 19 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere woninginbraken, bedrijfsinbraken en een poging tot bedrijfsinbraak. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd in de PI Dordrecht, had een aanzienlijk strafblad en liep op het moment van de feiten in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, ondanks het advies van de reclassering. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 november 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen, waaronder diefstal met braak en inklimming, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank weigerde de vrijspraak voor de meeste feiten, ondanks de verdediging die betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor enkele van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de materiële schade had veroorzaakt, maar ook een ernstige inbreuk had gemaakt op de privacy van de slachtoffers.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar concludeerde dat zijn houding tijdens de zitting en zijn lange strafblad geen ruimte lieten voor een (deels) voorwaardelijke straf. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, waarbij enkele vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-197333-21 en 99-000481-19 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1975, te [Geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Dordrecht, Kerkeplaat 25, Dordrecht,
raadsman mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: bij een slagerij heeft ingebroken en vlees en garnalen heeft weggenomen;
Feit 2:bij een café heeft ingebroken en gereedschap heeft meegenomen;
Feit 3 t/m 7 en feit 9: op verschillende dagen telkens bij een woning heeft ingebroken en daar diverse spullen heeft meegenomen;
Feit 8:bij een café heeft geprobeerd in te breken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van
de feiten 6 en 7. De overige tenlastegelegde feiten (1 t/m 5, 8 en 9) acht zij wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1baseert zij zich op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen omtrent het aantreffen van de gestolen spullen in de auto van verdachte en de getuigenverklaring van [Getuige]
Ten aanzien van feit 2baseert zij zich op het aantreffen van een baco tang en schroevendraaiers in de auto in gebruik bij verdachte, de aangifte van de eigenaar van [Naam 1] en de herkenning van aangever van de in de auto van verdachte aangetroffen spullen als zijnde zijn eigendom. Voorts baseert zij zich op de camerabeelden waarop iemand te zien is met een jas/bodywarmer met taperepen op de rugzijde en het feit dat in de fouillering van verdachte een bodywarmer met zwarte ducttape op de rugzijde werd aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3baseert zij zich op de aangifte, de match van verdachtes DNA met het DNA in het aangetroffen bloedspoor en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 4baseert zij zich op de aangifte en het feit dat de gestolen telefoon kort na de inbraak in gebruik werd genomen met een simkaart die te herleiden is naar verdachte.
Ten aanzien van feit 5baseert zij zich op de aangifte, het proces-verbaal van herkenning door een verbalisant en het proces-verbaal van herkenning waarbij getuige [Getuige] verdachte herkende op de camerabeelden.
Ten aanzien van feit 8baseert zij zich op de aangifte, de herkenning van verdachte op de beelden, alsmede de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 9baseert zij zich op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen over de herkenning van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat er voor de feiten 6 en 7onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Ten aanzien van de feiten 3 en 8is de verdediging van mening dat deze wettig en overtuigend te bewijzen zijn, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de overige ten laste gelegde feiten en dat verdachte daarom van die feiten vrijgesproken moet worden.
Ten aanzien van feit 1heeft de verdediging betoogd dat de verklaring van verdachte dat hij de goederen kort daarvoor van een Turkse man heeft gekocht, kan kloppen en dat de diefstal om die reden niet aan hem toegerekend kan worden.
Ten aanzien van feit 2is betoogd dat de herkenning door aangever van het onder verdachte aangetroffen gereedschap onvoldoende specifiek is omdat het gaat om standaard gereedschap. Ook is betoogd dat de camerabeelden onvoldoende duidelijk zijn om daarin verdachte te herkennen.
Ten aanzien van feit 4bestaat het bewijs enkel uit de aangifte en het feit dat de telefoon in gebruik werd genomen met een nummer op naam van verdachte. Dit was echter vier uur na de diefstal en daarmee is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de diefstal zelf heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 5is betoogd dat het niet verdachte is die op de camerabeelden te zien is. Het lijkt erop dat aangeefster een ander tijdstip noemt van de inbraak, namelijk het moment waarop de hond buiten liep en dat was veel later op de dag, omstreeks 14.02 uur, terwijl de beelden al van eerder waren. Als de diefstal later die dag is gepleegd, is er geen link met verdachte. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 9is betoogd dat de camerabeelden, die slechts vier seconden duren, te kort zijn om daar iemand op te herkennen. Verder lijken deze beelden, gelet op de verspringende tijdstippen bij het afspelen, te zijn bewerkt en zijn de beelden om die reden niet bruikbaar voor het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die de dozen vlees en garnalen heeft gestolen bij [Naam 2] Verdachte werd midden in de nacht omstreeks 01.45 uur aangehouden in zijn auto, samen met [Getuige] In zijn auto werden onder meer vier dozen vlees en drie zakken garnalen in diepgevroren toestand aangetroffen. Op de dozen stond een opschrift: [Naam 2] Bij navraag door de politie bij de eigenaar van de slagerij bleek er die nacht te zijn ingebroken. [Getuige] verklaarde tegen de politie dat hij samen met verdachte op pad was en dat verdachte daar uit de auto is gegaan en tussen de tien en twintig minuten is weggebleven. Verdachte heeft betoogd dat hij daar met een Turkse man had afgesproken en van hem de dozen vlees heeft gekocht. De rechtbank acht dit verhaal niet aannemelijk. Immers, het was midden in de nacht toen verdachte bij de slagerij was. Het valt niet in te zien waarom hij midden in de nacht van een Turkse man vlees zou kopen. Daar komt bij dat hij geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven voor wie deze man dan zou zijn geweest, zodat zijn verklaring niet verifieerbaar is. Verdachte is volgens [Getuige] langere tijd, tussen de tien en twintig minuten, weggebleven. Ook deze tijdspanne past niet in het verhaal dat een derde (de Turkse man) het vlees heeft gestolen en verdachte dit van hem heeft gekocht. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die het gereedschap heeft weggenomen. Verdachte werd in de nacht van 22 op 23 juli 2021 omstreeks 01:45 uur aangehouden. In zijn auto werd een bodywarmer met zwarte duct tape op de rugzijde aangetroffen, alsmede gereedschap, een baco tang en twee schroevendraaiers, dat door de aangever van de diefstal van het gereedschap werd herkend als zijn gereedschap. Op de beelden van de diefstal is te zien dat omstreeks 01.14 uur een persoon met een bodywarmer met duct tape de goederen weghaalt. Gelet op het feit dat aangever het gereedschap in de auto van verdachte heeft herkend als zijn gereedschap; het feit dat deze goederen krap een half uur na de diefstal in de auto van verdachte werden aangetroffen en het feit dat in die auto ook nog een bodywarmer werd aangetroffen die sterk gelijkt op de bodywarmer die bij de inbraak is gebruikt, kan het niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft zijn stelling dat een ander de bodywarmer kan hebben gebruikt niet met concrete gegevens onderbouwd, zodat dit scenario niet aannemelijk is geworden. Dit verweer kan daarom niet slagen.
Ten aanzien van feit 4:
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II staat vast dat er diverse goederen, waaronder twee telefoons, zijn weggenomen uit de woning van aangever [Naam 3] tussen 10.15 uur en 12.30 uur. Een van deze twee telefoons, een telefoon met IMEI-nummer [Nummer] , werd om 12.47 uur en 12.53 uur nog gebruikt met het simkaartje van aangever. Om 17.02 uur werd de telefoon gebruikt met een nieuwe prepaid simkaart. De politie heeft vastgesteld dat aan het nummer van deze prepaid kaart een WhatsAppaccount is gekoppeld waarop een profielfoto van verdachte stond. Verdachte heeft ter zitting gesteld dat hij de telefoon met doos voor € 75,00 van een voor hem onbekende man in Tilburg heeft gekocht, maar hij kan niet verklaren wie deze man is.. Dat verweer is daardoor niet verifieerbaar. Onder die omstandigheid acht de rechtbank, gelet op de korte tijdspanne van tussen de vier en vijf uur tussen het wegnemen van de telefoon en het moment waarop verdachte deze in gebruik nam, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte in ieder geval op de dag van de woninginbraak rond 11.53 uur achterin de tuin van de woning van aangeefster stond. Verdachte is zowel door [Getuige] als door een verbalisant herkend als de man op de camerabeelden. Verdachte heeft ontkend dat hij de woninginbraak heeft gepleegd en namens hem is betoogd dat de inbraak pas op een later tijdstip rond 14.02 uur moet zijn gepleegd omdat toen werd geconstateerd dat de hond buiten liep. In dat scenario kan verdachte niet de dader zijn en daarom heeft de verdediging verzocht om, indien de rechtbank niet tot een vrijspraak komt, aanvullend camerabeelden van die dag te bekijken. De rechtbank is van oordeel dat het tijdstip waarop de hond buiten liep en werd gezien, niets zegt over het tijdstip waarop de inbraak is gepleegd. Immers, niet duidelijk is op welk moment de hond naar buiten is gegaan. Verdachte was in het tijdsbestek van de woninginbraak achter de woning en keek naar binnen. Er is sprake van een vrij korte tijdspanne waarin de woninginbraak heeft plaatsgevonden. Immers, de dochter van aangeefster verliet op 11.40 uur de woning en toen zij terugkwam rond 14.40 uur had de woninginbraak al plaatsgevonden. Niet valt in te zien dat er nog een tweede persoon op dat moment bij de woning was die het plan zou hebben opgevat om een inbraak te plegen en daaraan ook daadwerkelijk gevolg zou hebben gegeven. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de woninginbraak heeft gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor deze feiten. Derhalve zal verdachte van de feiten 6 en 7 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 9:
De rechtbank stelt vast dat het bewijs bestaat uit een aangifte van een woninginbraak en camerabeelden, waarop verdachte door een verbalisant is herkend. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat verbalisanten vanwege hun contact met verdachten eerder iemand kunnen herkennen dan dat de rechtbank dat kan, stelt de rechtbank vast dat de vier seconden durende beelden van dusdanig slechte kwaliteit zijn dat verdachte hierop naar het oordeel van de rechtbank niet betrouwbaar kan worden herkend. Om die reden zal de rechtbank verdachte voor dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. in de periode van 22 juli 2021 tot en met 23 juli 2021 te
Hilvarenbeek, vijf dozen, inhoudende diepgevroren vlees en garnalen, en twee zakken,
inhoudende diepgevroren garnalen, die aan [Naam 4] en [Naam 2] toebehoordenheeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
2.
op 23 juli 2021 te Hilvarenbeek uit een café (gelegen aan [Straatnaam 1] ) een baco tang en twee schroevendraaiers, die geheel of ten dele aan [Naam 5] en/of [Naam 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
3.
in de periode van 23 april 2021 tot en met 26 april 2021
te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek uit een woning (gelegen aan [Straatnaam 2] ), twee laptops en een harde schijf, die geheel of ten dele aan [Naam 6] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4.
op 1 mei 2021 te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek, uit een woning (gelegen aan [Straatnaam 3] ) onder andere een televisie (merk Samsung) en een koffieapparaat (merk Siemens) en een hoeveelheid sieraden en twee telefoons (merk Samsung en merk I-phone), die aan [Naam 3] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
5.
op 4 mei 2021 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek uit een woning (gelegen aan [Straatnaam 4] ), een televisie (merk Samsung) en contant geld (ongeveer 46 euro) en een laptop (merk Asus) en twee tablets (merk Samsungdie aan [Naam 7] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
8.
op 30 mei 2021 te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek uit een opslagruimte van een café (gelegen aan [Straatnaam 5] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen van zijn gading, die aan [Naam 8] en/of [Naam 9] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, immers heeft hij, verdachte, een elektrische roldeur van een opslagruimte behorende bij het café, geforceerd/verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar. Niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient de geëiste gevangenisstraf te worden gematigd. De verdediging heeft betoogd dat, mede gelet op het reclasseringsrapport waarin toezicht, behandeling en begeleiding door de reclassering wordt geadviseerd, een deels voorwaardelijke straf passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken, twee bedrijfsinbraken en een poging tot een bedrijfsinbraak.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Door zo te handelen heeft verdachte bijzonder weinig respect getoond voor andermans eigendomsrecht; heeft hij op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en heeft hij kennelijk niet stil gestaan bij de vervelende gevolgen voor hen, maar louter het belang van zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad. Daarnaast heeft verdachte bedrijfsinbraken gepleegd, die bij de ondernemers voor veel overlast moeten hebben gezorgd. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de LOVS-oriëntatiepunten [1] en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn strafblad. Verdachte heeft een strafblad van 37 pagina’s waarop vele vermogensdelicten staan. Verdachte heeft langere tijd gedetineerd gezeten in België en pleegde zijn volgende strafbaar feit in april 2021, kort nadat hij in maart 2021 was vrijgekomen. Verdachte liep ten tijde van de gepleegde feiten nog in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank hecht geen waarde aan de mededeling van verdachte dat hij zijn leven wil veranderen. De houding van verdachte ter zitting geeft van die wil geen blijk. Verdachte heeft alleen die zaken bekend waarin hij op grond van aangetroffen DNA of een duidelijke herkenning, niet onder een erkenning uit kon. Bij de andere feiten bleef verdachte ontkennen, ook al wees het aanwezige bewijs bij de meeste (bewezenverklaarde) feiten overtuigend in zijn richting. Van echte inkeer is de rechtbank dan ook niet gebleken. Deze houding, maar ook het omvangrijke strafblad, het feit dat er al veelvuldig hulp is verleend aan verdachte en dat zelfs een proeftijd in de vorm van een voorwaardelijke invrijheidstelling hem niet weerhoudt om nieuwe strafbare feiten te plegen, maakt dat de rechtbank geen ruimte ziet voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met begeleiding door de reclassering en behandeling. Zij zal dan ook volgens de LOVS-oriëntatiepunten, die bij veelvuldige recidive uitgaan van 7 maanden voor een woninginbraak en vier maanden voor een bedrijfsinbraak, alsmede een korting van 1 maand voor een poging daartoe, in totaal opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [Naam 5] namens [Naam 1]vordert een schadevergoeding van € 179,99 voor
feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 164,37, opgebouwd uit een bedrag van € 74,37 en € 90,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Op de schadepost van € 89,99 is de BTW in mindering gebracht, gelet op het feit dat benadeelde een onderneming voert en hij daarom de BTW kan verrekenen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB [2] de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Het schadebedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [Naam 7]vordert een schadevergoeding van € 8.299,69 voor
feit 5.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De materiële schade noch de immateriële schade is met nadere stukken onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [Naam 10]vordert een schadevergoeding van € 911,62 voor
feit 6.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [Naam 8]namens [Naam 9] vordert een schadevergoeding van € 565,00 voor
feit 8.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 565,00, opgebouwd uit een bedrag van € 90,00 en € 475,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de wettelijke rente worden opgelegd vanaf 30 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [Naam 11]vordert een schadevergoeding van € 911,62
voor feit 9.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [Naam 12]vordert een schadevergoeding van € 108,00.
Dit feit is niet op de tenlastelegging opgenomen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde, in beslag genomen voorwerp (auto) aan [Naam 13] (moeder van verdachte), omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Niet is komen vast te staan dat zij er van op de hoogte was dat verdachte bij het plegen van de bewezen feiten haar auto zou gebruiken.
Dat de auto inmiddels verbeurd zou zijn verklaard door het Openbaar Ministerie, staat er niet aan in de weg dat de rechtbank kan beslissen dat de auto dient te worden teruggegeven.

9.De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de onderhavige dagvaarding met parketnummer 02-197333-21.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 26 juli 2021 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.
Ter zitting is vast komen te staan dat verdachte tijdens de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank wijst op grond daarvan de vordering toe.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van de onder feit 6, 7 en 9 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, 3, 4 en 5:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
feit 8:poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 32 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 99-000481-19 toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
237 dagen.
Beslag
- gelast de teruggave aan [Naam 13] (de moeder van verdachte) van de Mazda met kenteken [Kenteken] :
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Naam 5] namens [Naam 1]van
€ 164,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Naam 5] namens [Naam 1],
€ 164,37te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
3 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[Naam 7]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam 7] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[Naam 10]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam 10] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Naam 8]namens
[Naam 9]van
€ 565,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Naam 8]namens
[Naam 9] € 565,00te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
11 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[Naam 11]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij
[Naam 11]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[Naam 12]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij
[Naam 12]in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. M.J. Schouw, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 november 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
2.Centraal Justitieel Incassobureau.