ECLI:NL:RBZWB:2021:5898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en inlichtingenplicht onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres ontving sinds 1 maart 1987 bijstandsuitkeringen van het college. In januari 2020 heeft het college besloten om het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 februari 2011 tot 1 februari 2020 te herzien, omdat eiseres niet had gemeld dat haar zorgpremie door een derde werd betaald. Dit leidde tot een terugvordering van € 24.462,64. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een gesprek met het college heeft verklaard dat een derde, [naam persoon], sinds 2006 haar zorgpremie betaalt. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door deze informatie niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de herziening van de bijstand. Eiseres heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat zij zelf zorgpremies heeft betaald in de relevante periode. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de bijstand heeft herzien en de teveel uitgekeerde bedragen heeft teruggevorderd. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8407 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 januari 2020 (primair besluit) heeft het college eiseres’ recht op bijstand op grond van de Participatiewet over de periode van 1 februari 2011 tot 1 februari 2020 herzien en een bedrag van € 24.462,64 van haar teruggevorderd.
In het besluit van 2 september 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 oktober 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens het college R. van Heugten.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontving sinds 1 maart 1987 (met tussenpozen) een bijstandsuitkering van het college. Op 13 maart 2019 heeft zij aan het college doorgegeven dat zij op 7 maart 2019 een uitkering levensverzekering van € 6.356,45 heeft ontvangen. Het college heeft daarop bij brief van 20 maart 2019 recente bankafschriften bij eiseres opgevraagd. Op 25 maart 2019 heeft zij deze overgelegd.
Op de bankafschriften van eiseres heeft het college diverse bijschrijvingen gezien van [naam persoon] (hierna: [naam persoon] ). Om die reden heeft het college ook de bankafschriften over de periode van 1 juli 2019 tot en met 7 januari 2020 bij eiseres opgevraagd. Ook die afschriften heeft eiseres overgelegd.
Het college heeft geconstateerd dat over de periode van 1 juli 2019 tot en met 7 januari 2020 geen betalingen naar een zorgverzekering te zien zijn op de bankafschriften van eiseres.
Op 8 januari 2020 heeft er een gesprek tussen eiseres en het college plaatsgevonden. Daarin heeft eiseres verklaard dat [naam persoon] sinds 2006 onder andere de maandelijkse zorgpremie, de eigen bijdrage en het eigen risico van de zorgverzekering betaalt.
Het college heeft informatie opgevraagd bij CZ. Bij e-mails van 13 en 14 januari 2020 heeft CZ aan het college medegedeeld welke zorgpremies eiseres heeft betaald over de jaren 2011 tot en met 2020.
Bij het primaire besluit heeft het college eiseres’ recht op bijstand over de periode van 1 februari 2011 tot 1 februari 2020 herzien op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. Volgens het college heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat haar zorgpremie in die periode door een ander werd betaald. De hierdoor teveel betaalde uitkering ter hoogte van € 24.462,64 wordt van eiseres teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres stelt dat het college heeft nagelaten te verifiëren of zij alle zorgpremies in de volledige periode heeft laten voldoen door een derde. Daardoor is sprake van strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Zij stelt dat zij ook zelf zorgpremies heeft afgedragen. Ter onderbouwing van die stelling overlegt zij bankafschriften waar alle af- en bijschrijvingen van CZ over de gehele herziene periode op te zien zijn. De terugvordering is volgens haar dan ook te hoog en over een te lange periode vastgesteld.

Wettelijk kader

3. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet, dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.

Overwegingen

4. Herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1995).
4.1
Het college heeft terecht gesteld dat uit de door eiseres overgelegde bankafschriften over de periode van 1 juli 2019 tot en met 7 januari 2020 volgt dat zij in ieder geval in die periode geen zorgpremie heeft afgedragen. Daarnaast heeft eiseres op 8 januari 2020 in een gesprek met het college verklaard dat [naam persoon] al sinds 2006 (onder andere) de zorgpremie voor haar betaalt. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:939) volgt dat in beginsel van die verklaring uitgegaan mag worden, ook als van de inhoud van die verklaring later geheel of gedeeltelijk terug wordt gekomen. Daarbij is ook van belang dat eiseres het gespreksverslag voor akkoord heeft getekend. In de ondertekening staat dat de inhoud van de geschreven verklaring klopt met wat zij mondeling heeft verklaard, dat haar de mogelijkheid is geboden tot het lezen, aanvullen en corrigeren van de verklaring, en dat zij de verklaring in vrijheid en zonder dwang heeft afgelegd. Gesteld noch gebleken is dan ook dat de door eiseres afgelegde verklaring onjuist is of om een andere reden buiten beschouwing moet blijven.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat deze onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van het college dat [naam persoon] over de periode van 1 februari 2011 tot en met 1 februari 2020 de zorgpremie voor eiseres heeft betaald. Eiseres heeft dit in strijd met de op grond van artikel 17 van de Participatiewet op haar rustende inlichtingenverplichting niet aan het college gemeld. Ter zitting is namens eiseres gesteld dat zij niet wist dat zij dit moest melden, omdat zij dit zelf niet als inkomen zag. Er werd echter structureel door [naam persoon] voorzien in bepaalde kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Doordat eiseres deze kosten niet meer zelf hoefde te voldoen uit de bijstandsnorm, leverde dat haar een substantiële besparing op. Het had eiseres dan ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij dit moest melden aan het college.
4.3
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor herziening of intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.4
Eisers heeft pas in beroep stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij ook zelf zorgpremies zou hebben afgedragen in de periode van 1 februari 2011 tot en met 1 februari 2020. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt echter alleen dat er in voornoemde periode bedragen door CZ van de rekening van eiseres zijn afgeschreven. Zoals het college terecht stelt, is dit onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dit strookt immers niet met de door haar afgelegde verklaring. Eiseres heeft bovendien geen nadere stukken overgelegd om haar stelling te onderbouwen, zoals een verklaring van [naam persoon] of bankafschriften waarop alle af- en bijschrijvingen over de gehele periode zichtbaar zijn. Ook is zij niet ter zitting verschenen om een en ander nader toe te lichten.
4.5
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het college gehouden was om de bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet over de periode van 1 februari 2011 tot 1 februari 2020 te herzien en de teveel uitgekeerde bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet van eiseres terug te vorderen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 17 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.