ECLI:NL:RBZWB:2021:5943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
02-079761-19 en 20-000859-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijk aanwezig hebben harddrugs; bewezenverklaring voor niet-opzettelijk aanwezig hebben harddrugs en witwassen

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1 kg cocaïne en het witwassen van 3.500 euro. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 november 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. G.W.L.A.M. Koppen, wel. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, stelde dat het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne wettig en overtuigend bewezen was, omdat de drugs onderin de toiletpot van de woning van de verdachte waren aangetroffen. De verdediging voerde echter aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, en dat een andere persoon, [naam 1], verantwoordelijk was voor het verstoppen ervan.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte, en sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit. Wel werd het subsidiair tenlastegelegde feit, het niet-opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, bewezen verklaard, omdat de drugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van 2.800 euro, omdat hij bezig was het geld te verbergen tijdens de doorzoeking van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet concreet genoeg was en dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier weken, met aftrek van het voorarrest, en een week hechtenis voor het niet-opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne. De inbeslaggenomen 2.800 euro werd verbeurd verklaard. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen, gezien de ouderdom van het feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M.E. de Boer, mr. M. Breeman en mr. J.C. Gillesse, en is openbaar uitgesproken op 25 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/079761-19, 20-000859-14 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman, mr. G.W.L.A.M. Koppen. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat verdachte
  • samen met een ander 1 kg cocaïne al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad, dan wel daaraan medeplichtig is geweest (feit 1) en
  • zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van 3500 euro (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit 1 (opzettelijk aanwezig hebben) wettig en overtuigend bewezen. De cocaïne is aangetroffen onderin de toiletpot in de woning van verdachte. Bij deze manier van aantreffen is het onaannemelijk dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de drugs. De officier van justitie acht ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Tijdens de doorzoeking was verdachte bezig contant geld te verstoppen. Tussen de kussens van de bank en in de broekzak van verdachte werden meerdere coupures van 50 en 10 euro aangetroffen. Verdachte heeft later verklaard dat hij geld ontvangt van zijn vrienden en familie omdat hij altijd zo behulpzaam is. Deze verklaring strookt niet met de handelswijze van verdachte die dag. Indien hij dat geld daadwerkelijk van zijn familie zou hebben ontvangen, zou hij tijdens die doorzoeking niet bezig zijn geweest met het zo snel mogelijk verstoppen daarvan. Ten laste is gelegd een bedrag van 3.500 euro, maar de officier van justitie is van mening dat slechts het witwassen van 2.800 euro bewezen kan worden verklaard, omdat dat het bedrag is dat is aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit 1, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de drugs onderin de toiletpot. [naam 1] heeft verklaard dat hij degene is geweest die de drugs onderin het toilet heeft gedaan. [naam 1] heeft een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving gegeven van de drugs en van de woning van verdachte. Hij beschikt over specifieke daderkennis. De drugs waren vanaf de buitenkant van het toilet niet zichtbaar. De vereiste wetenschap ontbreekt en er dient dan ook een vrijspraak voor dit feit te volgen. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken voor het subsidiair tenlastegelegde feit, het niet-opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, aangezien er geen sprake is van enige schuld bij verdachte. Voor het meer subsidiaire feit, de medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van cocaïne, dient tevens een vrijspraak te volgen omdat de vereiste dubbele opzet ontbreekt.
De verdediging is van mening dat er ook niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen voor feit 2, het witwassen. Er bestond een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris een min of meer verifieerbare verklaring afgelegd, namelijk dat hij geld ontvangt van familie en vrienden. Deze verklaring van verdachte is onderbouwd met stukken, zoals een brief en een bankafschrift van zijn zus. Uit het bankafschrift blijkt dat er door zijn zus 2.000 euro contant is opgenomen. Het had in deze situatie op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te doen. Er kan dus niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het geld van misdrijf afkomstig is. Verdachte dient ook voor dit feit te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op 4 december 2019 is de woning van verdachte doorzocht. In de toiletruimte op de begane grond werd in een holle ruimte aan de onderkant van de toiletpot een zwarte tas aangetroffen met daarin een rechthoekig blok gewikkeld in folie. Het blok woog 1 kilogram. Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verrichte onderzoek is gebleken dat het blok cocaïne bevat.
Primair: opzettelijk aanwezig hebben
Voor een bewezenverklaring voor het opzettelijk aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet, is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de drugs in zijn woning.
De rechtbank overweegt dat de drugs onderin een holle ruimte van de toiletpot zijn aangetroffen. Aan de buitenkant van het toilet was niet zichtbaar dat er drugs onderin de toiletpot zaten. [naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij een tijd bij verdachte heeft gewoond en dat hij de cocaïne onderin de toiletpot heeft verstopt. [naam 1] moest naar zijn zeggen deze drugs voor iemand bij zich houden en verdachte wist niet dat de drugs onderin de toiletpot in zijn woning aanwezig waren. Voorts geeft [naam 1] een zeer specifieke en gedetailleerde verklaring over hoe de drugs waren verpakt en hoe de woning van verdachte er uitzag. De details die [naam 1] beschrijft komen overeen met de foto’s en informatie in het dossier. De verklaring van [naam 1] is door de politie niet nader gefalsificeerd of geverifieerd. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de drugs in de holle ruimte onderin zijn toiletpot. Dit leidt ertoe dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
Subsidiair: niet-opzettelijk aanwezig hebben
Bij het niet-opzettelijk aanwezig hebben van drugs, is het vaststellen van de gedraging voldoende, tenzij aannemelijk is geworden dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
De drugs is aangetroffen in een holle ruimte onderin de toiletpot in de woning van verdachte, waardoor kan worden vastgesteld dat de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Verdachte heeft deze drugs dus aanwezig gehad. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat aan de zijde van verdachte wel sprake was van enige vorm van schuld. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat [naam 1] een tijdje bij verdachte in de woning mocht verblijven. Verdachte zou hem ook een sleutel hebben gegeven. [naam 1] heeft voorts verklaard dat hij verdachte eigenlijk alleen kende van zien. Verdachte heeft dus blijkbaar iemand in zijn woning laten verblijven die hij niet goed kende en waarvan hij niet wist of deze persoon zich al dan niet met criminele activiteiten bezig hield. Er kan daarom niet gesproken worden van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van verdachte. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het niet-opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, wettig en overtuigend bewezen. Dit levert een overtreding op.
Feit 2
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling voor witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bij de beoordeling van het verwijt jegens verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat er geen direct bewijs voor een gronddelict aanwezig is. Dit is ook niet aangevoerd door de officier van justitie of de verdediging en volgt evenmin uit het dossier. Daarom zal het hierboven omschreven toetsingskader worden gebruikt bij de beoordeling of er sprake is van witwassen.
Vermoeden witwassen
Op moment dat verbalisanten bezig waren met de doorzoeking van de woning, zat verdachte op de bank en was hij iets achter zijn rug aan het doen. Op de plek waar verdachte zat werd even later, tussen de kussens van de zitting en de rugleuning een pak geld aangetroffen. Het geldbedrag bestond uit 38 briefjes van 50 euro en 10 briefjes van 10 euro. Ook worden in de broekzak van verdachte 16 briefjes van 50 euro aangetroffen. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat verdachte bezig was om het geld aan het zicht van de verbalisanten te onttrekken. Bij verdere doorzoeking wordt in een holle ruimte onderin de toiletpot van verdachte een grote hoeveelheid cocaïne gevonden. Deze omstandigheden leveren op zichzelf al een vermoeden van witwassen op. Daar komt nog bij dat uit het dossier blijkt dat verdachte naast het geldbedrag ook beschikte over veel luxe spullen zoals twee nieuwe flatscreen televisies en een elektrisch bed. Ook was zijn hele woning recent grondig gerenoveerd. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij al langere tijd geen inkomen heeft gehad uit werk of uit een uitkering, waardoor het geldbedrag en de luxe spullen niet passen bij het ontbreken van inkomsten. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen.
Gezien dit vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verklaring verdachte
Verdachte is op 4 april 2019 door de politie verhoord en aan hem is gevraagd naar de herkomst van de 2.800 euro. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte een dag later verklaard dat hij geen inkomen heeft uit werk of een uitkering. Hij heeft verklaard dat hij leeft van familie en vrienden die hem helpen en dat hij zo af en toe een beetje geld verdient.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de herkomst van het aangetroffen geld niet concreet is. Zijn verklaring bij de rechter-commissaris is algemeen en verdachte verklaart niets concreets over de herkomst van de aangetroffen 2.800 euro. Door de raadsman is nog een verklaring van een zus van verdachte ingebracht, met wat onderliggende stukken. Maar verdachte heeft hier verder zelf niets over verklaard. Ook heeft verdachte geen plausibele reden gegeven waarom een gedeelte van het geldbedrag is aangetroffen tussen de kussens van de bank en een gedeelte daarvan in zijn broekzak. Verdachte heeft met zijn verklaring onvoldoende aanleiding gegeven om door het Openbaar Ministerie nader onderzoek te laten verrichten.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Uit de bevindingen die door verbalisant [naam 2] zijn gedaan, trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte op moment van de doorzoeking bezig was met het verplaatsen van het geldbedrag van zijn broekzak naar de bank of andersom. Deze handeling was dus gericht op het verhullen van de vindplaats van het geldbedrag. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen.
De tenlastelegging gaat uit van een hoger geldbedrag, namelijk 3.500 euro, dan in werkelijkheid is aangetroffen. De rechtbank zal het witwassen van 2.800 euro bewezen verklaren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1, subsidiair:
op 4 april 2019 te Breda aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2:
op 4 april 2019 te Breda van een voorwerp, te weten 2.800 euro, de vindplaats heeft verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat hij zich bij een bewezenverklaring kan vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Overtreding – niet-opzettelijk aanwezig hebben drugs
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet opzettelijk aanwezig hebben van 1 kg cocaïne. Dit levert een overtreding op en hiervoor dient een aparte straf te worden opgelegd.
Verdachte heeft een strafblad waaruit blijkt dat hij meerdere keren in aanraking is geweest met justitie op grond van drugsgerelateerde feiten. Hoewel die feiten van wat langer geleden zijn en hem daarvoor ook gevangenisstraf is opgelegd, heeft hem dat er niet van weerhouden zich in een zodanig milieu te begeven dat hij weer met verboden middelen in aanraking is gekomen. De gevonden hoeveelheid cocaïne is fors en vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde. De rechtbank is alles afwegende van mening dat daarom niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan hechtenis en wel een week, met aftrek van het voorarrest.
Misdrijf – witwassen
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van 2.800 euro. Op moment van de doorzoeking was verdachte bezig om het geldbedrag te verplaatsen van zijn broekzak naar de bank of andersom. Verdachte was doelbewust bezig om geld dat van een misdrijf afkomstig was, te onttrekken aan het zicht van de verbalisanten. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld, onder andere voor witwassen. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om zich hieraan opnieuw schuldig te maken. Er is sprake van recidive en hier zal de rechtbank in strafverzwarende zin rekening mee houden.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive, is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Er bestaan geen specifieke LOVS-oriëntatiepunten met betrekking tot witwassen en daarom is aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Deze indiceren voor een bedrag tot 10.000 euro een gevangenisstraf tussen één week en twee maanden.
Tot slot zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak. De redelijke termijn is overschreden. De termijn vangt aan op het moment dat vanuit de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze de redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn dient te zijn afgerond. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op 4 april 2019, de datum van het eerste verhoor van verdachte. Nu het vonnis op 25 november 2021 is gewezen, is de redelijke termijn overschreden met ruim zeven maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vier weken met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

7.Het beslag

De rechtbank verklaart verbeurd de inbeslaggenomen 2.800 euro, aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend is bewezen dat zich verdachte schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit bedrag.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af. Het feit waarvoor de voorwaardelijke straf door het gerechtshof is opgelegd heeft als pleegdatum 9 december 2009. Gezien de ouderdom van dit feit, acht de rechtbank het, met de officier van justitie, niet meer opportuun om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 62 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging ten aanzien van feit 1, subsidiair
- veroordeelt verdachte tot een
hechtenis van 1 week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde hechtenis;
Strafoplegging ten aanzien van feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 800 EUR; G2018883, IBN 04-04-2019;
* 2000 EUR; G2018891, IBN 04-04-2019;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20-000859-14 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. de Boer, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2021.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.