Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1 kg cocaïne en het witwassen van 3.500 euro. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 november 2021, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. G.W.L.A.M. Koppen, wel. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, stelde dat het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne wettig en overtuigend bewezen was, omdat de drugs onderin de toiletpot van de woning van de verdachte waren aangetroffen. De verdediging voerde echter aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, en dat een andere persoon, [naam 1], verantwoordelijk was voor het verstoppen ervan.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte, en sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit. Wel werd het subsidiair tenlastegelegde feit, het niet-opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, bewezen verklaard, omdat de drugs zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van 2.800 euro, omdat hij bezig was het geld te verbergen tijdens de doorzoeking van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet concreet genoeg was en dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier weken, met aftrek van het voorarrest, en een week hechtenis voor het niet-opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne. De inbeslaggenomen 2.800 euro werd verbeurd verklaard. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen, gezien de ouderdom van het feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. M.E. de Boer, mr. M. Breeman en mr. J.C. Gillesse, en is openbaar uitgesproken op 25 november 2021.