ECLI:NL:RBZWB:2021:5975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
02-242069-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met vrijspraak poging doodslag na geweldsincident

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2021, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling van het slachtoffer op 7 oktober 2019 in Tilburg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, het slachtoffer had geschopt en geslagen terwijl deze op de grond lag. De officier van justitie achtte de poging tot doodslag niet bewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van putatief noodweerexces, maar de rechtbank verwierp dit beroep, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, met aftrek van het voorarrest, en benadrukte dat de verdachte niet het recht had om geweld te gebruiken, ondanks zijn redenen om boos te zijn op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/242069-19
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Meer subsidiair is het feit ten laste gelegd als een mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachte, het slachtoffer tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Er is volgens de officier van justitie geen sprake van een poging tot doodslag omdat er te weinig informatie in het dossier zit over de kracht waarmee is geschopt en het letsel van het slachtoffer. Verdachte dient van de poging tot doodslag te worden vrijgesproken. De officier van justitie is van mening dat het feit wel gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling. Dit feit heeft verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het latere slachtoffer wisselend en leugenachtig heeft verklaard. De verklaringen van verdachte daarentegen zijn authentiek. Er kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. Met betrekking tot de overige tenlastegelegde geweldshandelingen en de kwalificatie van het feit, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 7 oktober 2019 zat verdachte bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto. In de buurt van het Wilhelminapark te Tilburg zagen zij het slachtoffer [slachtoffer] lopen. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem en zijn familie al langere tijd bedreigde. Verdachte is uitgestapt en naar het slachtoffer toegelopen. Vervolgens heeft een incident plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer, waarna het slachtoffer is weggerend. Daarna is verdachte samen met de medeverdachte richting de [naam winkel] gereden. In de Vredeman de Vriesstraat kwamen zij het slachtoffer weer tegen. Verdachte is toen samen met de medeverdachte uitgestapt en naar het slachtoffer toegelopen. Hierna heeft er een vechtpartij plaatsgevonden.
Geweldshandelingen
Het slachtoffer heeft aangifte gedaan en heeft verklaard dat hij op de Vredeman de Vriesstraat op de grond is gevallen en dat hij door beide verdachten van alle kanten werd geschopt en geslagen, ook tegen zijn hoofd. Hij zag dat het verdachte was die hem het meeste sloeg en trapte. De aangifte wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], een onafhankelijke getuige. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat het slachtoffer op de grond viel. Er waren twee personen die geweld tegen hem pleegden. Zij zag dat een persoon (persoon 2) met lichte kleding bij het hoofd van het slachtoffer stond en dat persoon 2 het slachtoffer meerdere keren schopte tegen zijn hoofd. Ook sloeg hij het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag een lichtgrijs joggingpak droeg. De rechtbank stelt vast dat verdachte persoon 2 is geweest en dus degene die bij het bovenlichaam/het hoofd van het slachtoffer heeft gestaan. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en het lichaam, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met vuisten heeft geslagen en ook nog een trap in zijn maag heeft gegeven, maar hij heeft ontkend dat hij het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Ondanks deze ontkenning acht de rechtbank ook het schoppen tegen het hoofd bewezen, gelet op de eerder genoemde aangifte en de ondersteunende getuigenverklaring. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 2], stelt de rechtbank vast dat het schoppen en slaan met kracht is gebeurd.
Kwalificatie
Poging tot doodslag
Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden of bij het slachtoffer zwaar lichamelijk zou hebben kunnen aanrichten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen iemands hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van het schoppen, de precieze plek op het hoofd waartegen is geschopt en wat voor schoenen verdachte aan had. De aangifte en de getuigenverklaringen geven te weinig specifieke informatie op basis waarvan vastgesteld kan worden dat in dit geval een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Daarnaast blijkt uit de medische informatie dat er bij het slachtoffer sprake was van licht traumatisch hersenletsel zonder afwijkingen van de hersenen. De herstelduur werd geschat tussen enkele dagen tot zes weken. Ook uit het letsel van het slachtoffer kan niet zonder meer afgeleid worden dat door het geweld een aanmerkelijke kans op overlijden in het leven is geroepen. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte wordt vrijgesproken van poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat één harde klap of trap al tot ernstig letsel kan leiden. Doordat verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, was er een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Medeplegen
Getuige [getuige 1] heeft over de medeverdachte verklaard dat de andere persoon, met donkere kleding, bij het onderlichaam stond en het slachtoffer sloeg. Hij heeft niet geschopt. Omdat de geweldshandelingen van de medeverdachte dusdanig verschillen van die van verdachte kan niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal van het medeplegen worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 7 oktober 2019 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen, met kracht, tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl die [slachtoffer] voornoemd op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op putatief noodweerexces. Het slachtoffer heeft een verklaring afgelegd maar is niet eerlijk geweest over het feit dat hij verdachte en zijn familie al langere tijd bedreigde. Voorts heeft het slachtoffer ook een leugenachtige verklaring afgelegd over het eerdere incident op 7 oktober 2019 bij het Wilhelminapark te Tilburg. Verdachte was het slachtoffer die dag al eerder tegengekomen. Uit het dossier is gebleken dat het slachtoffer bij dit eerdere incident een mes bij zich had. Verdachte wilde met het slachtoffer in gesprek gaan, maar het slachtoffer trok gelijk een mes. Verdachte is door het slachtoffer ook met dit mes geslagen en bij verdachte is letsel vastgesteld. De combinatie van de voorafgaande bedreigingen en de handelingen van het slachtoffer bij het eerste incident, hebben ervoor gezorgd dat verdachte bij het tweede incident zo overmand was door emoties dat hij door het lint is gegaan. Verdachte verkeerde door de eerder gedane bedreigingen en het feit dat het slachtoffer bij het eerste incident een mes had, in de veronderstelling dat hij zich moest verdedigen tegen het dreigende gevaar vanuit het slachtoffer. Dit levert een geslaagd beroep op putatief noodweerexces op. Dat maakt dat verdachte niet strafbaar is en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2019:685).
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beroep op putatief noodweerexces van de verdediging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer(exces) is vereist dat bij verdachte sprake is van een verontschuldigbare dwaling, in die zin dat verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon zijn dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en dat hij zich mocht verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Verdachte heeft in zo’n situatie zich het dreigende gevaar dus ingebeeld, dan wel de dreiging verkeerd beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat een dergelijke situatie in het geheel niet aan de orde is. Verdachte is degene geweest die zowel bij het eerste incident als bij het tweede incident naar het slachtoffer is toegelopen, zonder dat sprake was van enige toenadering vanuit het slachtoffer. Verdachte heeft twee keer bewust de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. Bij het eerste incident is het verdachte geweest die samen met de medeverdachte naar het slachtoffer is toegelopen. Als het slachtoffer dan wegvlucht, wordt hij nog een stukje achtervolgd door verdachte en de medeverdachte. De rechtbank gaat ervan uit dat daarbij een confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer een mes heeft gehad en verdachte gewond is geraakt. Maar die situatie is ten einde als het slachtoffer wegrent. Van dreigend gevaar vanuit het slachtoffer is dan geen sprake meer. Vervolgens komt verdachte het slachtoffer voor de tweede keer tegen. Verdachte zoekt dan wederom de confrontatie op en heeft het slachtoffer vervolgens mishandeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het zijn bedoeling was om het slachtoffer een paar tikken te verkopen omdat hij hem een lesje wilde leren. Dit verhoudt zich niet met een situatie waarin verdachte dacht dat hij zich moest verdedigen tegen het dreigende gevaar vanuit het slachtoffer. Gelet hierop faalt een beroep op putatief noodweerexces.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Ook het feit is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 140 uur, te vervangen door 70 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een veroordeling verzocht om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en eventueel daarnaast nog een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 7 oktober 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren tegen zijn hoofd en lichaam geschopt en geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Het hoeft geen betoog dat dit feit voor zowel het slachtoffer als ook voor omstanders beangstigend moet zijn geweest, zoals ook blijkt uit de getuigenverklaringen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij die dag twee keer bewust de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. Verdachte was er duidelijk op uit om het slachtoffer, zoals verdachte het zelf zegt, “een lesje te leren”. De rechtbank gelooft dat verdachte zo zijn redenen had om boos te zijn op het slachtoffer, maar dit geeft verdachte niet het recht om geweld te gebruiken. Hoewel de medeverdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan geweld tegen het slachtoffer, had verdachte duidelijk een leidende rol en was hij degene die uit was op een confrontatie. Verdachte heeft de medeverdachte hierin meegesleurd. Hier zal de rechtbank rekening mee houden bij de oplegging van de straf.
De LOVS-oriëntatiepunten indiceren voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf van drie maanden. Indien er sprake is van een poging, wordt dit in beginsel met één derde verminderd, waardoor in deze zaak uit kan worden gegaan van een gevangenisstraf van twee maanden. Hoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan omdat zij in strafmatigende zin rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden.
De rechtbank heeft ten eerste rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft een gezin en een vast contract bij het bedrijf waar hij werkzaam is. Hij leidt momenteel een stabiel leven en er staan geen andere veroordelingen voor geweldsdelicten op zijn strafblad. Ook heeft de rechtbank meegenomen dat het letsel bij het slachtoffer relatief beperkt is gebleven. Tot slot wordt rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een strafzaak dient te zijn afgerond binnen twee jaar. De termijn is aangevangen op 8 oktober 2019, de dag van het eerste verhoor van verdachte. Nu het vonnis op 25 november 2021 wordt gewezen, is de redelijke termijn overschreden met ruim anderhalve maand.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur met aftrek van het voorarrest passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot zware mishandeling
;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2021.
Mr. De Boer, mr. Gillesse en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.