4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 7 oktober 2019 zat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] in de auto. In de buurt van het Wilhelminapark te Tilburg zagen zij het slachtoffer [slachtoffer] lopen. De medeverdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem en zijn familie al langere tijd bedreigde. De medeverdachte is uit de auto gestapt en naar het slachtoffer toegelopen. Verdachte is vervolgens ook uit de auto gestapt en is de medeverdachte achterna gegaan. Vervolgens heeft een incident plaatsgevonden tussen medeverdachte en het slachtoffer, waarna het slachtoffer is weggerend. Daarna is verdachte samen met de medeverdachte richting de [naam winkel] gereden. In de Vredeman de Vriesstraat kwamen zij het slachtoffer weer tegen. De medeverdachte is weer uitgestapt en naar het slachtoffer gegaan en verdachte is hem wederom achternagegaan. Hierna heeft er een vechtpartij plaatsgevonden.
Geweldshandelingen
Het slachtoffer heeft aangifte gedaan en heeft verklaard dat hij op de Vredeman de Vriesstraat op de grond is gevallen en dat hij door beide verdachten van alle kanten werd geschopt en geslagen, ook tegen zijn hoofd. Hij zag dat het de medeverdachte was die het meeste sloeg en trapte. De aangifte wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], een onafhankelijke getuige. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat het slachtoffer op de grond viel. Er waren twee personen die geweld tegen hem pleegden. Zij zag dat een persoon (persoon 2) met lichte kleding bij het hoofd van het slachtoffer stond en dat persoon 2 het slachtoffer meerdere keren schopte tegen zijn hoofd. Ook sloeg hij het slachtoffer. De medeverdachte heeft verklaard dat hij die dag een lichtgrijs joggingpak droeg. De rechtbank stelt vast dat de medeverdachte persoon 2 is geweest en dus degene die bij het bovenlichaam/het hoofd van het slachtoffer heeft gestaan.
Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de medeverdachte het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en het lichaam. De medeverdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met vuisten heeft geslagen en ook nog een trap in zijn maag heeft gegeven, maar hij heeft ontkend dat hij het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Ondanks deze ontkenning acht de rechtbank ook het schoppen van de medeverdachte tegen het hoofd bewezen, gelet op de eerder genoemde aangifte en de ondersteunende getuigenverklaring.
Met betrekking tot de rol van verdachte, overweegt de rechtbank dat getuige [getuige 1] hier gedetailleerd over heeft verklaard. [getuige 1] stond in eerste instantie op grote afstand. Toen zij zag dat er een vechtpartij gaande was, is zij dichterbij gekomen. Zij heeft naast een uitgebreide verklaring over de door haar waargenomen gewelddadige handelingen van de medeverdachte, ook duidelijk verklaard over de andere persoon (persoon 3), die geweld uitoefende. Volgens haar stond persoon 3 ter hoogte van de benen van het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag. Persoon 3 stompte in de richting van het slachtoffer met beide vuisten, maar heeft geen schoppende bewegingen gemaakt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de derde persoon was die bij dit incident was betrokken. Ook de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze zag dat beide mannen geweld uitoefenden. Het door de verdachte geschetste scenario, dat hij alleen de medeverdachte van het slachtoffer wilde weghalen en de boel wilde sussen, duidt op een heel andere situatie dan wat getuige [getuige 1] heeft waargenomen. Daar komt bij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij en de medeverdachte na de vechtpartij weer terug in de auto zijn gaan zitten, maar dat verdachte niet aan de medeverdachte heeft gevraagd waarom hij ineens door het lint ging. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat daar na zo’n incident niet over wordt gesproken. Dit laatste draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte op verschillende onderdelen van zijn verklaring niet het achterste van zijn tong laat zien over wat zich nu precies heeft afgespeeld. Dat de verklaring van verdachte op onderdelen niet geloofwaardig is, in combinatie met de gedetailleerde verklaring van [getuige 1], maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan het standpunt van verdachte dat hij het slachtoffer niet zou hebben aangeraakt en de medeverdachte alleen maar van hem wilde weghalen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben uitgeoefend tegen het slachtoffer. Vastgesteld kan worden dat de medeverdachte het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en het lichaam. Van verdachte kan worden vastgesteld dat hij het slachtoffer heeft gestompt tegen het lichaam. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte ook heeft geschopt, gelet op de verklaring van [getuige 1]. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 2], acht de rechtbank verder bewezen dat de geweldshandelingen met kracht zijn gebeurd.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden.
Primair: medeplegen van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden of bij het slachtoffer zwaar lichamelijk zou hebben kunnen aanrichten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vastgesteld is dat zowel verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben uitgeoefend tegen het slachtoffer. Van verdachte is vastgesteld dat hij heeft gestompt tegen het (onder)lichaam van verdachte. De handelingen van verdachte op zichzelf beschouwd, kunnen niet tot het oordeel leiden dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer heeft aanvaard. Van de medeverdachte is vastgesteld dat hij het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en lichaam. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit geweld van de medeverdachte tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden, maar wel tot zwaar lichamelijk letsel. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verdachte als medepleger van een poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het gepleegde feit. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen gepleegd door verdachte (stompen tegen het onderlichaam) dusdanig verschillen van die van de medeverdachte (schoppen en slaan tegen het hoofd), dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op zware mishandeling. De rollen van verdachte en de medeverdachte zijn niet min of meer inwisselbaar. Daarnaast was het de medeverdachte die een conflict had met het slachtoffer en uit was op een confrontatie. De verdachte kende het slachtoffer niet. Verdachte heeft duidelijk een andere rol bij de uitvoering van het delict gehad en voor hem was er ook een andere aanleiding voor het gepleegde geweld. De rechtbank merkt hem daarom niet aan als medepleger van een poging tot zware mishandeling door de medeverdachte.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
Subsidiair: openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte het slachtoffer op de openbare weg heeft gestompt tegen het lichaam, terwijl de medeverdachte het slachtoffer schopte en sloeg tegen het hoofd en lichaam. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Bij een openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, waardoor het geweld gepleegd door de medeverdachte ook voor rekening van de verdachte komt.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar komt wel tot een bewezenverklaring voor het subsidiair tenlastegelegde feit, het openlijk in vereniging plegen van geweld.