ECLI:NL:RBZWB:2021:5976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
02-172506-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van poging doodslag en poging zware mishandeling met bewezenverklaring van openlijk geweld

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel openlijk geweld had gepleegd in vereniging, wat leidde tot een bewezenverklaring van dit subsidiaire feit.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 november 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een medeverdachte had geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had bijgedragen aan de poging tot doodslag of zware mishandeling, maar dat hij wel een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld.

De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 50 uur op, met een proeftijd van twee jaar, en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in het geweld, zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat het letsel van het slachtoffer beperkt was gebleven. De uitspraak benadrukt het belang van de rolverdeling tussen de verdachte en de medeverdachte in de beoordeling van de strafbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/172506-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft geprobeerd om het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair komt de verdenking erop neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Meer subsidiair is het feit ten laste gelegd als een mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met de medeverdachte, het slachtoffer tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Er is volgens de officier van justitie geen sprake van een poging tot doodslag omdat er te weinig informatie in het dossier zit over de kracht waarmee is geschopt en het letsel van het slachtoffer. Verdachte dient van de poging tot doodslag partieel te worden vrijgesproken. De officier van justitie is van mening dat het feit wel gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling. Dit feit heeft verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan één of meerdere geweldshandelingen. Verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte juist van het slachtoffer wilde afhalen en hij heeft ontkend enig geweld te hebben toegepast. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachte, die ook heel stellig heeft verklaard dat verdachte geen rol heeft gehad in het geweld. Daar staat tegenover de verklaring van aangever, de getuigenverklaring van [getuige 1] en de getuigenverklaring van [getuige 2]. Getuige [getuige 1] stond op grote afstand en heeft het feit niet zelf kunnen waarnemen, dit heeft zij ook bevestigd in haar tweede verhoor. De verklaring van de aangever is onbetrouwbaar, waardoor een bewezenverklaring ook niet op deze verklaring kan rusten. Het enige resterende bewijsmiddel dat iets zegt over de rol van verdachte is de getuigenverklaring van [getuige 2]. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen gelet op het vereiste bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Nu niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft toegepast, dient hij integraal te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 7 oktober 2019 zat verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] in de auto. In de buurt van het Wilhelminapark te Tilburg zagen zij het slachtoffer [slachtoffer] lopen. De medeverdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem en zijn familie al langere tijd bedreigde. De medeverdachte is uit de auto gestapt en naar het slachtoffer toegelopen. Verdachte is vervolgens ook uit de auto gestapt en is de medeverdachte achterna gegaan. Vervolgens heeft een incident plaatsgevonden tussen medeverdachte en het slachtoffer, waarna het slachtoffer is weggerend. Daarna is verdachte samen met de medeverdachte richting de [naam winkel] gereden. In de Vredeman de Vriesstraat kwamen zij het slachtoffer weer tegen. De medeverdachte is weer uitgestapt en naar het slachtoffer gegaan en verdachte is hem wederom achternagegaan. Hierna heeft er een vechtpartij plaatsgevonden.
Geweldshandelingen
Het slachtoffer heeft aangifte gedaan en heeft verklaard dat hij op de Vredeman de Vriesstraat op de grond is gevallen en dat hij door beide verdachten van alle kanten werd geschopt en geslagen, ook tegen zijn hoofd. Hij zag dat het de medeverdachte was die het meeste sloeg en trapte. De aangifte wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], een onafhankelijke getuige. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat het slachtoffer op de grond viel. Er waren twee personen die geweld tegen hem pleegden. Zij zag dat een persoon (persoon 2) met lichte kleding bij het hoofd van het slachtoffer stond en dat persoon 2 het slachtoffer meerdere keren schopte tegen zijn hoofd. Ook sloeg hij het slachtoffer. De medeverdachte heeft verklaard dat hij die dag een lichtgrijs joggingpak droeg. De rechtbank stelt vast dat de medeverdachte persoon 2 is geweest en dus degene die bij het bovenlichaam/het hoofd van het slachtoffer heeft gestaan.
Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de medeverdachte het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en het lichaam. De medeverdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met vuisten heeft geslagen en ook nog een trap in zijn maag heeft gegeven, maar hij heeft ontkend dat hij het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft geschopt. Ondanks deze ontkenning acht de rechtbank ook het schoppen van de medeverdachte tegen het hoofd bewezen, gelet op de eerder genoemde aangifte en de ondersteunende getuigenverklaring.
Met betrekking tot de rol van verdachte, overweegt de rechtbank dat getuige [getuige 1] hier gedetailleerd over heeft verklaard. [getuige 1] stond in eerste instantie op grote afstand. Toen zij zag dat er een vechtpartij gaande was, is zij dichterbij gekomen. Zij heeft naast een uitgebreide verklaring over de door haar waargenomen gewelddadige handelingen van de medeverdachte, ook duidelijk verklaard over de andere persoon (persoon 3), die geweld uitoefende. Volgens haar stond persoon 3 ter hoogte van de benen van het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag. Persoon 3 stompte in de richting van het slachtoffer met beide vuisten, maar heeft geen schoppende bewegingen gemaakt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de derde persoon was die bij dit incident was betrokken. Ook de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze zag dat beide mannen geweld uitoefenden. Het door de verdachte geschetste scenario, dat hij alleen de medeverdachte van het slachtoffer wilde weghalen en de boel wilde sussen, duidt op een heel andere situatie dan wat getuige [getuige 1] heeft waargenomen. Daar komt bij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij en de medeverdachte na de vechtpartij weer terug in de auto zijn gaan zitten, maar dat verdachte niet aan de medeverdachte heeft gevraagd waarom hij ineens door het lint ging. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat daar na zo’n incident niet over wordt gesproken. Dit laatste draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte op verschillende onderdelen van zijn verklaring niet het achterste van zijn tong laat zien over wat zich nu precies heeft afgespeeld. Dat de verklaring van verdachte op onderdelen niet geloofwaardig is, in combinatie met de gedetailleerde verklaring van [getuige 1], maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan het standpunt van verdachte dat hij het slachtoffer niet zou hebben aangeraakt en de medeverdachte alleen maar van hem wilde weghalen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zowel verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben uitgeoefend tegen het slachtoffer. Vastgesteld kan worden dat de medeverdachte het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en het lichaam. Van verdachte kan worden vastgesteld dat hij het slachtoffer heeft gestompt tegen het lichaam. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte ook heeft geschopt, gelet op de verklaring van [getuige 1]. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 2], acht de rechtbank verder bewezen dat de geweldshandelingen met kracht zijn gebeurd.
Kwalificatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is hoe de gedragingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden.
Primair: medeplegen van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling, moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden of bij het slachtoffer zwaar lichamelijk zou hebben kunnen aanrichten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vastgesteld is dat zowel verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben uitgeoefend tegen het slachtoffer. Van verdachte is vastgesteld dat hij heeft gestompt tegen het (onder)lichaam van verdachte. De handelingen van verdachte op zichzelf beschouwd, kunnen niet tot het oordeel leiden dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer heeft aanvaard. Van de medeverdachte is vastgesteld dat hij het slachtoffer heeft geschopt en geslagen tegen het hoofd en lichaam. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit geweld van de medeverdachte tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden, maar wel tot zwaar lichamelijk letsel. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of verdachte als medepleger van een poging tot zware mishandeling kan worden aangemerkt.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het gepleegde feit. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen gepleegd door verdachte (stompen tegen het onderlichaam) dusdanig verschillen van die van de medeverdachte (schoppen en slaan tegen het hoofd), dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op zware mishandeling. De rollen van verdachte en de medeverdachte zijn niet min of meer inwisselbaar. Daarnaast was het de medeverdachte die een conflict had met het slachtoffer en uit was op een confrontatie. De verdachte kende het slachtoffer niet. Verdachte heeft duidelijk een andere rol bij de uitvoering van het delict gehad en voor hem was er ook een andere aanleiding voor het gepleegde geweld. De rechtbank merkt hem daarom niet aan als medepleger van een poging tot zware mishandeling door de medeverdachte.
Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling.
Subsidiair: openlijke geweldpleging
Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging, is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte het slachtoffer op de openbare weg heeft gestompt tegen het lichaam, terwijl de medeverdachte het slachtoffer schopte en sloeg tegen het hoofd en lichaam. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Bij een openlijke geweldpleging in vereniging maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, waardoor het geweld gepleegd door de medeverdachte ook voor rekening van de verdachte komt.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar komt wel tot een bewezenverklaring voor het subsidiair tenlastegelegde feit, het openlijk in vereniging plegen van geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 7 oktober 2019 te Tilburg met een ander, op de openbare weg, de Vredeman de Vriesstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit:
- het meermalen (met kracht) slaan en stompen tegen het gezicht en het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd en
- het meermalen (met kracht) schoppen tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer] voornoemd, terwijl die [slachtoffer] voornoemd op de grond lag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 140 uur subsidiair 70 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling over te gaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een geldboete van € 750,00 op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 7 oktober 2019 schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer, dat op de grond lag, gestompt tegen het (onder)lichaam, terwijl de medeverdachte het slachtoffer schopte en sloeg tegen het hoofd en het lichaam. Het hoeft geen betoog dat dit feit voor zowel het slachtoffer maar ook voor omstanders beangstigend moet zijn geweest.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte een beduidend kleinere rol heeft gehad in het uitgeoefende geweld dan de medeverdachte. Dat heeft ook geresulteerd in een andere bewezenverklaring met een lager strafmaximum. Uit het dossier is voorts gebleken dat de medeverdachte overduidelijk de leidende rol had in de mishandeling. De medeverdachte was degene die uit was op een confrontatie met het slachtoffer en verdachte heeft zich hierin laten meeslepen. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis geen onderscheid gemaakt tussen verdachte en de medeverdachte. De rechtbank is van oordeel dat dat wel op zijn plaats is vanwege die andere rol.
De LOVS-oriëntatiepunten indiceren voor het openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen, waarbij sprake is van lichamelijk letsel, een taakstraf van 150 uur. De rechtbank ziet, naast de (beperkte) rol die verdachte heeft gespeeld, meer aanknopingspunten om een lagere straf op te leggen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een stabiele leefomgeving, woont samen met zijn moeder, zusje en broertje en heeft een vaste baan. Verdachte heeft, op enkele overtredingen na, een vrijwel blanco strafblad en het feit van 7 oktober 2019 lijkt een eenmalig incident te zijn. Ook heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf meegenomen dat het letsel bij het slachtoffer beperkt is gebleven. Tot slot wordt rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Hoewel er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, dateert het bewezenverklaarde feit van 7 oktober 2019, waardoor er op de dag van de uitspraak ruim twee jaar is verstreken.
Alles afwegende acht de rechtbank in deze zaak een waarschuwing, in de vorm van een geheel voorwaardelijke straf, een passende strafrechtelijke reactie. Met name ook om te voorkomen dat verdachte zich in een dergelijke situatie nog een keer laat meeslepen door een ander. De rechtbank legt aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op van 50 uur subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2021.
Mr. De Boer, mr. Gillesse en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.