OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is werkzaam geweest als installatiemonteur. Voor dit werk is hij op 23 maart 2009 uitgevallen vanwege rugklachten. Bij besluit van 18 februari 2011 heeft het UWV geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen per 21 maart 2011. Na 21 maart 2011 heeft eiser zich diverse keren opnieuw ziek gemeld. Deze ziekmeldingen hebben geleid tot een ziektewetuitkering, maar niet tot het alsnog toekennen van een WIA-uitkering.
Met betrekking tot eisers ziekmelding per 4 januari 2013 heeft het UWV wel een WIA-beoordeling gemaakt, waarbij is geconcludeerd dat sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Deze toename in beperkingen heeft echter niet geleid tot een toekenning van een WIA-uitkering omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De ziekmelding van eiser per 26 februari 2016 heeft wel geleid tot het toekennen van een WIA-uitkering. Na een wachttijd van 104 weken heeft het UWV bij besluit van 6 februari 2018 aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 23 februari 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In een besluit van 2 augustus 2018 heeft het UWV eisers bezwaren tegen het besluit van 6 februari 2018 ongegrond verklaard. In een uitspraak van 2 januari 2019 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Op 20 december 2019 heeft eiser een wijzigingsformulier gestuurd naar het UWV, waarin hij verzoekt zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 26 februari 2016 te beoordelen. Volgens eiser komt deze arbeidsongeschiktheid voort uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid waarvoor hij per 21 maart 2011 de wachttijd heeft doorlopen.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een WGA-uitkering. Volgens het UWV komt de op 26 februari 2016 ingetreden arbeidsongeschiktheid én voort uit een andere oorzaak als de arbeidsongeschiktheid waarvoor eiser per 21 maart 2011 de wachttijd voor de WIA heeft doorlopen, én brengt deze geen wijziging in de beperkingen die werden vastgesteld per 21 maart 2011. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat en was het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig. Op wat eiser aanvoert ter onderbouwing van zijn standpunt wordt, voor zover relevant, in het hiernavolgende ingegaan.
3. Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIA, ontstaat alsnog recht op een WIA-uitkering met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij eerder minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De vraag is dan ook of bij eiser op de peildatum van 26 februari 2016 sprake is van een toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als die waarmee hij eerder per 21 maart 2011 de wachttijd heeft volgemaakt. Bij de beantwoording van die vraag worden de per laatstgenoemde datum vastgestelde beperkingen als uitgangspunt genomen. Het besluit van 18 februari 2011 staat immers in rechte vast. Er wordt in deze procedure daarom uitgegaan van de juistheid van de toen vastgestelde beperkingen.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3035) moet buiten twijfel staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de WIA niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is (het UWV). Bij een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak zal het veelal gaan om een toename van in de eerdere FML opgenomen beperkingen, maar ook is mogelijk dat een dergelijke toename ertoe leidt dat beperkingen worden aangenomen in een rubriek waarin destijds geen beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de CRvB van 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:636. Het medisch onderzoek van het UWV
5. Het UWV heeft rapporten van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] van 23 mei 2016,
15 juli 2016, 9 september 2016, 30 september 2016 en 22 december 2016 ten grondslag gelegd aan het primaire besluit. Voor deze zaak is het meest van belang dat in het rapport van 22 december 2016 door de verzekeringsarts wordt aangegeven dat beperkingen bestaan ten aanzien van de belasting van de rug en de knie, 'reeds lang bestaand en onveranderd'.
6. Het UWV heeft een rapport van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van 18 september 2020 ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Hij rapporteert dat de op 26 februari 2016 ingetreden arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak en geen wijziging brengt in de beperkingen die werden vastgesteld per 21 maart 2011. De verzekeringsarts b&b verwijst naar zijn rapport van 13 september 2017 over de toen bestaande aspecifiek lage rugklachten en het exposé dat de verzekeringsarts b&b gaf over de NHG-standaard in relatie tot eisers lage rugklachten. Ook de gerenommeerde St. Maartens kliniek, waar eiser voor een second opinion naar toe was gegaan, bevestigde het aspecifieke en multifactoriële karakter van zijn rugaandoening, die in feite vanaf 2011 niet meer veranderd is, zowel niet qua anatomie als qua belastbaarheid. Volgens de verzekeringsarts b&b maakt eisers raadsman een medische denk- en begripsfout als hij stelt dat een hernia het gevolg is van een uitstulpende en beknelde zenuw, omdat tussen de gewrichten/wervels ruimte is ontstaan door degeneratieve afwijkingen. Dat is niet zo, omdat een hernia lumbaal een benaming is voor het uitstulpen van nucleus pulposis van de discus, die soms een acuut radiculair beeld kan veroorzaken door compressie op een zenuw. Daar was in 2016 in het geheel geen sprake van. Toen was sprake van een bevinding op beeldvormend onderzoek, die geen klinische consequentie had en heeft en zeker geen radiculair beeld met beklemming van een uitredende zenuw. Er was in 2016 geen parese, geen sensibele uitval en geen operatie indicatie, in feite het aspecifieke lage rugbeeld waar al eerder sprake van was. De toegenomen beperkingen in 2016 hebben betrekking op meerdere perifere gewrichten, maar met name op de knie klachten links, waar sprake is van een ernstige gonartrose. Dit is dus evident een andere ziekteoorzaak dan waarvoor de WIA-beoordeling plaatsvond in 2011. Die had betrekking op degeneratieve afwijkingen, status na spondylodese en een HNP aan de lumbale wervelkolom. Nadien is nooit meer een acuut lumboradiculair syndroom met evidente wortelbeknelling gevonden, dan wel operatief behandeld. De verzekeringsarts b&b stelt op basis van dossierstudie en de voorhanden gegevens, waaronder de hoorzitting, dat eiser per november 2011 een andere ziekteoorzaak had (lumbale degeneratieve problematiek, status na spondylodese en een HNP operatie problematiek) dan medio 2016. Toen speelden naast de bestaande aspecifieke lage rugklachten, duidelijk andere klachten, waaronder de knie artrose als (deel-)onderdeel van de toen geuite klachten en waarvoor hij een operatie onderging. Dit is zeker een andere ziekte oorzaak. Daarnaast speelden met name ook overige klachten van het bewegingsap-paraat een belangrijke rol, met name fibromyalgische klachten en een beperkte psychische spankracht, naast ook nog blaasproblematiek. De rugklachten op basis van de degeneratieve afwijkingen en status na spondylodese en een HNP operatie zijn vanaf 2011 in feite que belastbaarheid niet veranderd en de beperkingen die daaraan ten grondslag liggen zijn ook niet veranderd.
Beoordeling medische onderzoek UWV
7. De rechtbank moet eerst een oordeel te geven over het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het UWV. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op een hoorzitting en heeft het dossier bestudeerd. In het rapport van 18 september 2020 is de verzekeringsarts b&b uitvoerig ingegaan op alle klachten en beperkingen van eiser in relatie tot de eerdere beoordeling uit 2011. Stukken van de behandelende sector zijn bestudeerd en in de overwegingen meegenomen. Eiser heeft in beroep geen objectieve medische informatie heeft ingebracht die twijfel doet zaaien aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek daarom zorgvuldig geweest, en mocht het UWV zijn standpunt hierop baseren.
Beoordeling van het standpunt van het UWV
8. De verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b hebben in hun rapporten naar het oordeel van de rechtbank op steekhoudende manier onderbouwd dat in de periode van 23 maart 2009 tot 21 maart 2011 sprake was van aspecifieke rugklachten, en dat destijds sprake was van degeneratieve afwijkingen, status na spondylodese en een HNP aan de lumbale wervelkolom. Nadien is blijkens de dossierstukken nooit meer een acuut lumboradiculair syndroom met evidente wortelbeknelling gevonden, dan wel operatief behandeld. Op 26 februari 2016 is nog steeds sprake van
aspecifiekerugklachten, maar hiervoor zijn geen toegenomen beperkingen aangenomen. Er is enkel sprake van toegenomen beperkingen als gevolg van knieklachten links, handklachten en blaasklachten. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het UWV daarom concluderen dat eisers aspecifieke rugklachten niet zijn toegenomen, en dat eisers andere toegenomen claimklachten niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak.
9. Eisers stelling dat de vraag of bij eisers hernia sprake is van een andere oorzaak als bij de per 2011 geconstateerde afwijkingen aan de rug en gewrichten ten onrechte medisch is besproken, en niet in het licht van 'Amber', slaagt niet, bij gebrek aan een nadere onderbouwing. Aan de informatie die is ingebracht middels het aanvullende beroepschrift van 1 oktober 2021 kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, nu daarbij sprake was van onderzoeksdata van 2 april 2021, 23 april 2021 en 3 september 2021. De centrale vraag in deze zaak is echter of bij eiser op de peildatum van 26 februari 2016 sprake is van een toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als die waarmee hij eerder per 21 maart 2011 de wachttijd heeft volgemaakt.
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat buiten twijfel staat dat eisers aspecifieke rugklachten niet zijn toegenomen, en dat zijn andere claimklachten niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.