3.1.1Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Naast een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet worden behandeld als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zijn er verschillende omstandigheden die maken dat er geen sprake meer is van een ‘fair trial’ in de zin van voornoemde bepaling. De overschrijding heeft ertoe geleid dat getuigen pas na aanzienlijk tijdsverloop konden worden gehoord, waardoor de verdediging in haar belangen is geschaad en geen sprake is van een gelijk speelveld. Weliswaar heeft de verdediging een deel van de aanvankelijk verzochte getuigen mogen horen, maar zij is daarmee onvoldoende gecompenseerd.
Daarnaast doet zich een schending van de verbaliseringsplicht voor doordat in de processen-verbaal van politie niet (duidelijk) is vermeld op basis waarvan de auto van verdachte is doorzocht.
Tenslotte is sprake geweest van een vormverzuim, namelijk een onrechtmatige doorzoeking van de auto waar verdachte in reed. Verdachte heeft weliswaar toestemming gegeven voor deze doorzoeking, maar niet blijkt dat verdachte is geïnformeerd over de reden en omvang van de doorzoeking en de mogelijkheid deze doorzoeking te weigeren.
3.1.2Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging. Het eindproces-verbaal is op 16 november 2017 ingezonden. Aan de verdediging is meermalen verzocht om onderzoekswensen in te dienen, maar hier werd tot
9 december 2019 geen gehoor aan gegeven. Daarom werd de zitting op 20 december 2019 een regiezitting. Dat er na dat tijdsverloop nog getuigen moesten worden gehoord, komt op conto van de verdediging.
Aan de verbaliseringsplicht is wel voldaan.
Ten slotte was de doorzoeking van de auto niet onrechtmatig. Er is meermalen toestemming gegeven door verdachte om de auto te doorzoeken. Verdachte stapte vervolgens uit de auto en maakte ruimte voor de doorzoeking, dus hij heeft goed begrepen wat de bedoeling was. Daarbij komt dat verdachte door de doorzoeking van andermans auto niet in zijn belangen wordt geschaad. De auto stond niet op zijn naam en verdachte verklaarde uiteindelijk dat het niet zijn auto was en dat er geen spullen van hem in de auto zijn aangetroffen. De doorzoeking van de auto was dus rechtmatig en alle bewijs daaruit voortvloeiend is rechtmatig verkregen.
3.1.3Het oordeel van de rechtbank
Het openbaar ministerie kan onder meer niet-ontvankelijk zijn in de vervolging in het geval sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Daarbij moet het gaan om een onherstelbare inbreuk die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd, terwijl de procedure in zijn geheel als oneerlijk moeten worden aangemerkt. Zie, voor het geval van vormverzuimen, HR 20 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890. Overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, ook niet in uitzonderlijke gevallen (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten dateren van 11 april 2017, dat het eindproces-verbaal van politie op 16 november 2017 beschikbaar kwam, en de zaak voor het eerst op zitting aan de orde is geweest op 20 december 2019. Vervolgens is de zaak op de zitting van 11 juni 2021 weer behandeld, waarbij onder meer werd bepaald dat er, zoals verzocht door de verdediging en gelet op de gewijzigde jurisprudentie op dit punt, alsnog getuigen moesten worden gehoord door de rechter-commissaris. Deze getuigen betroffen onder anderen de verbalisanten die het voertuig van verdachte hebben doorzocht. Deze verhoren hebben plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Vervolgens is de zaak op 19 november 2021 inhoudelijk ter zitting behandeld.
Er is door het openbaar ministerie in december 2017 aan de verdediging verzocht om eventuele onderzoekswensen in te dienen. De verdediging heeft vervolgens gewacht met het indienen van onderzoekswensen, omdat er met het openbaar ministerie werd gecorrespondeerd over een eventuele transactie in deze zaak. In februari 2018 kwam vanuit het openbaar ministerie het bericht dat er geen transactie zou volgen en werd de verdediging opnieuw verzocht om onderzoekswensen in te dienen. De zaak was op dat moment dus gereed om, inhoudelijk of regie, ruimschoots binnen de redelijke termijn van twee jaar, door het openbaar ministerie op zitting te worden gepland. Dat dit niet is gebeurd tot 20 december 2019 en dat het vervolgens ook daarna lang heeft geduurd voor de zaak weer op zitting is gepland, is niet aan de verdediging te wijten.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Verdachte is in verzekering gesteld op 12 april 2017. Op dat moment is de termijn aangevangen. In deze zaak wordt op 3 december 2021 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van twee jaar en zeven maanden.
Het standpunt van de verdediging komt er op neer dat sprake is van een schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces doordat hij als gevolg van het tijdsverloop tussen het moment van inverzekeringstelling en het horen van de getuigen/verbalisanten deze getuigen niet meer effectief heeft kunnen ondervragen over – kort gezegd – de rechtmatigheid van de doorzoeking van zijn auto waarin harddrugs zijn aangetroffen (schending ondervragingsrecht), terwijl in het van de doorzoeking gemaakte proces-verbaal niet is opgenomen of en zo ja, welke mededelingen de opsporingsambtenaren hebben gedaan in het kader van de rechtmatigheid van de doorzoeking, anders dan dat verdachte zijn toestemming heeft gegeven (schending verbaliseringsplicht). Uitgaande van de juistheid en volledigheid van het proces-verbaal is de doorzoeking van de auto volgens de verdediging onrechtmatig doordat niet de vereiste toestemming is gegeven en ook anderszins een basis voor de doorzoeking ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal is vermeld dat verdachte tot twee keer toe op een daarop gerichte vraag van de opsporingsambtenaren toestemming heeft gegeven om de auto te doorzoeken en dat hij uit zijn auto is gestapt om de opsporingsambtenaren daartoe in de gelegenheid te stellen (pagina 6 en 7 proces-verbaal). De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal op dit punt. Het proces-verbaal is zeer kort na de doorzoeking opgemaakt en de inhoud vindt steun in de latere getuigenverhoren van de opsporingsambtenaren. Van een schending van de verbaliseringsplicht is geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van een inbreuk op het ondervragingsrecht die leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Op zichzelf is het juist dat een ondervraging van opsporingsambtenaren na een tijdsverloop van ongeveer vier jaar in het algemeen minder waardevol zal zijn. Zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, is de verdediging echter al eind 2017 en begin 2018 in de gelegenheid gesteld om de hiervoor bedoelde getuigen te horen op een moment dat het eindproces-verbaal gereed was. Dit leidt ertoe dat de procedure in ieder geval in zijn geheel (‘as a whole’) niet als ‘oneerlijk’ kan worden aangemerkt in de hiervoor door de Hoge Raad genoemde zin. Daarnaast is het zo dat op de regie zitting van 20 december 2019 al een negatieve beslissing is genomen ten aanzien van de gevraagde getuigenverhoren. Dit punt was afgehandeld, ware het niet dat de jurisprudentie met betrekking tot het horen van getuigen nadien wat is gewijzigd ( [naam] ). Slechts om die reden zijn de getuigenverhoren alsnog wel toegestaan. Dat inmiddels tijd verstreken is, is logisch en niet anders en leidt in dit geval niet tot een oneerlijk proces.
De rechtbank oordeelt dat evenmin sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto van verdachte. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op het moment dat de door verdachte bestuurde auto werd doorzocht, er nog geen sprake was van een verdenking van enig strafbaar feit. Aan verdachte is, voorafgaand aan deze doorzoeking, ook niet de cautie gegeven. Wel is aan verdachte gevraagd of de verbalisanten vrijwillig zijn voertuig mochten doorzoeken. Verdachte zei daarop dat dit goed was. Hij vond dit geen probleem. Vervolgens is aan verdachte nogmaals te kennen gegeven dat zijn voertuig doorzocht zou gaan worden. Verdachte zei daarop dat dit geen probleem was.
De rechtbank merkt allereerst op dat in deze context het ‘te kennen geven dat zijn voertuig doorzocht zou gaan worden’ geen bevel richting verdachte inhoudt. Uit het proces-verbaal blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat de verbalisant met deze bewoordingen aangaf dat hij de handelingen ging uitvoeren waar vlak daarvoor toestemming voor was gegeven door verdachte.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft bij toestemming voor een doorzoeking niet te zijn voldaan aan de voorwaarden die normaliter voor de toepassing van een dwangmiddel gelden. Toestemming mag ook gevraagd worden als er op dat moment (nog) geen redelijk vermoeden van schuld bestaat. Er zijn in de rechtspraak van de Hoge Raad geen maatstaven ontwikkeld over de waarborgen die aan het vragen om toestemming zouden moeten worden verbonden, zoals dat er sprake moet zijn van informed consent.
Er bestaat dus in het Nederlandse strafproces geen verplichting om bij het vragen van toestemming informatie te verstrekken over de reden van het verzoek en de gevolgen die verbonden zijn aan het al dan niet verlenen van die toestemming, zodat een verdachte zich in de eerste plaats ervan bewust is dat hij alleen op vrijwillige basis hoeft mee te werken en in de tweede plaats ook kan overzien tot wat voor consequenties zijn toestemming kan leiden. Een duidelijk normatief kader voor het optreden door politie en justitie op basis van toestemming ontbreekt momenteel in de wet en de rechtspraak.
Bij de doorzoeking van een auto mag ook in een plastic tas die in de auto ligt worden gekeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat in de plastic tas die in de auto lag drie dozen zaten. Beide verbalisanten pakten een doos en zagen dat deze geopend waren. Zij zagen dat er witte rechthoekige blokken uit de dozen kwamen. Verbalisant [verbalisant] heeft hierover bij de rechter-commissaris nogmaals verklaard dat deze dozen geopend waren.
Er was één (derde) doos gesloten en deze hebben de verbalisanten niet geopend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er met het kijken in de plastic tas en het vinden van de witte rechthoekige blokken die uit de dozen kwamen, eveneens rechtmatig is gehandeld door de verbalisanten.
De conclusie luidt dat het recht van verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.