Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 79.253 -/-
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om een beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, opgelegd aan de belanghebbende, die tevens enig aandeelhouder en bestuurder is van een vennootschap. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar van de belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 3 december 2021 uitspraak gedaan. De belanghebbende had zich borg gesteld voor een lening van een dochtervennootschap, maar de inspecteur betwistte de aftrekbaarheid van het verlies uit deze borgtocht, omdat deze onzakelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard was, en dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de borgtocht zakelijk was. Daarnaast was er een geschil over de aftrekbaarheid van het TBS-verlies en de reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat de inspecteur terecht de correcties had aangebracht. De proceskosten werden niet vergoed, en de uitspraak werd openbaar gemaakt.