ECLI:NL:RBZWB:2021:6250

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4095
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit door de minister voor Milieu en Wonen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 6 december 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de minister voor Milieu en Wonen, vertegenwoordigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport. Eiser heeft beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2021, waarin de minister werd opgedragen om binnen twee weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt dat de minister deze beslissing niet heeft genomen, wat hem heeft doen besluiten om beroep in te stellen.

De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden, omdat dit volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft de minister op 4 augustus 2021 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen nieuw besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Het beroep wordt gegrond verklaard, en de minister moet het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en
de minister voor Milieu en Wonen (Inspectie Leefomgeving en Transport), verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2021 met kenmerk BRE 20/9495 (ECLI:NL:RBZWB:2021:27). In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] .
Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op het bezwaar van eiser. Eiser heeft verweerder (onverplicht, zoals hiervoor is overwogen) op 4 augustus 2021 in gebreke gesteld.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 6 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.