ECLI:NL:RBZWB:2021:6338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4556 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] huurt, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Hulst om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na meldingen van drugsoverlast en de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in de woning. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet betrokken was bij de hennephandel en dat de aangetroffen drugs niet van hem waren. Hij heeft ook zijn gezondheidsproblemen en de gevolgen van de sluiting voor zijn situatie benadrukt.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning, wat de burgemeester de bevoegdheid gaf om tot sluiting over te gaan. De rechter heeft de argumenten van verzoeker, waaronder zijn gezondheidsklachten en de impact van de sluiting op zijn leven, gewogen tegen de belangen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig zouden maken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarmee de sluiting van de woning voor drie maanden gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4556 OPIUMW VV

uitspraak van 10 december 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J. Wouters,
en

de burgemeester van de gemeente Hulst, verweerder.

Als belanghebbende is aangemerkt: [naam woningbouwvereniging] .

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van zijn woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] voor de duur van 3 maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 26 november 2021. Verzoeker was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L.M. van de Walle.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker huurt een woning aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] . [naam woningbouwvereniging] is eigenaar van de woning.
Na een tweetal meldingen op 1 en 3 juni 2021 van drugsoverlast (via [naam woningbouwvereniging] en via Meld Misdaad Anoniem) heeft de politie een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 16 juli 2021. Daaruit blijkt dat de politie bij het doorzoeken van de woning op 3 juni 2021 onder meer het volgende heeft aangetroffen:
  • 2x lange vloei, 1 vermaler, rietje en een gebruikershoeveelheid hennep;
  • Twee snoeischaren die hennepresten leken te bevatten;
  • Een broodtrommel met daarin henneptoppen;
  • Diverse opengeknipte vuilniszakken met daarin eveneens opengeknipte seal-zakken;
  • Grote gripzakken met henneptoppen;
  • Geopende gripzakken, waarnaast kleinere zakken met henneptoppen;
  • Een weegschaal.
Op zolder werd in totaal aangetroffen:
  • 17 zakken grove henneptoppen met een totaal bruto gewicht van 13.012 gram;
  • 1 zak met hennepgruis met een bruto gewicht van 300 gram;
  • 1 zak met henneppoeder met een bruto gewicht van 750 gram;
  • 12 blokken met vermoedelijk hasjiesj met een totaal bruto gewicht van 1.305 gram.
De aangetroffen drugs zijn positief getest.
Bij brief van 21 juli 2021 heeft de burgemeester verzoeker meegedeeld voornemens te zijn de woning te sluiten voor een periode van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Op 3 augustus 2021 heeft verzoeker zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Op 10 augustus 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn sociaal begeleidster ( [naam begeleidster] ) van [naam begeleidend team] zijn zienswijze mondeling toegelicht. Namens verzoeker is aangevoerd dat er sprake is van onderliggende psychische en lichamelijke problematiek, waardoor hij niet altijd in staat is zich te gedragen naar de maatschappelijke regels. Afgesproken werd dat verzoeker op korte termijn nadere medische gegevens zou indienen.
In een rapport van 19 augustus 2021 hebben twee thuisbegeleiders van [naam begeleidend team] onderbouwd waarom verzoeker zijn huurwoning aan [adres verzoeker] zou moeten mogen behouden.
De burgemeester heeft in de zienswijze van verzoeker en het rapport van [naam begeleidend team] geen aanleiding gezien om af te wijken van het voornemen. Bij besluit van 22 september 2021, verzonden op 30 september 2021, heeft de burgemeester gelast de woning met ingang van 11 november 2021 voor een periode van drie maanden te sluiten en afgesloten te houden.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat er geen sprake is van hennephandel. De politierechter heeft hem daarvan vrijgesproken. Er is geen sprake van aanloop naar de woning, noch staat de woning bekend als drugspand. De softdrugs die boven in de woning zijn aangetroffen waren niet van verzoeker. Verzoekers stiefzoon heeft ook een sleutel van de woning. Wat beneden in de woning is aangetroffen was wel van verzoeker, maar de hoeveelheden daarvan zijn te klein om van een overtreding te kunnen spreken. De burgemeester heeft te weinig rekenschap gegeven van de gezondheidssituatie van verzoeker. Hij zal er niet zonder ernstige toegevoegde schade aan zijn gezondheid in slagen om de woning te verlaten. Hij staat onder intensieve controle bij het ziekenhuis. De gemeente heeft hem daarvoor een zorgpas toegekend. Hij kampt met klachten aan hart- en bloedvaten en chronische klachten (hoofdpijn, lage bloeddruk, oorsuizen en migraine). Hij heeft recent een CT-scan ondergaan en heeft op 19 november a.s. een hersenscan. Inmiddels zijn bijna vier maanden verstreken sinds verzoeker is aangehouden op verdenking van schending van de Opiumwet. Er is onvoldoende onderzocht of een sluiting thans nog bijdraagt aan herstel van de openbare orde. De besluitvorming is disproportioneel, gelet op verzoekers gezondheidsklachten en het feit dat hij afhankelijk is van een bijstandsuitkering die hij zal kwijtraken als hij de woning moet verlaten. Verzoeker heeft geen vervangende huisvesting en heeft geen financiële middelen heeft om nieuwe huisvesting te regelen. Verzoeker heeft zijn bezwaar onderbouwd met medische gegevens. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:
(…)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep en hasjiesj staan op lijst II
.
De burgemeester is ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De burgemeester voert ten aanzien van de aan hem toegekende bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet een beleid dat is neergelegd in de ‘Beleidsnota artikel 13b Opiumwet’ (de Beleidsnota).
In de beleidsnota staat vermeld dat er sprake is van een handelshoeveelheid / overtreding op grond van dit beleid bij een hoeveelheid:
Softdrugs: meer dan 5 gram;
Hennepplanten: meer dan 5 planten;
Het bezit van 6 tot en met 30 gram hennep of 6 tot en met 20 hennepplanten als vermeld op lijst II Opiumwet wordt in het kader van dit beleid beschouwd als een ‘kleine handelshoeveelheid’.
Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen wanneer sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 20 planten en of meer dan 30 gram softdrugs in de woning.
In de beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen (3.5.1) en woningen (3.5.2). Uitgangspunt is dat wanneer er sprake is van verkoop dan wel aanwezigheid van meer dan een kleine handelshoeveelheid softdrugs, en bij verkoop dan wel aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, de burgemeester bij een eerste overtreding overgaat tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
5.1
Spoedeisend belang?
Het bestreden besluit houdt in dat de woning van verzoeker spoedig zal worden gesloten en heeft dus tot gevolg dat hij die woning zal moeten verlaten. Hierdoor is sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
5.2
De bevoegdheid
Niet in geschil is dat er een handelshoeveelheid softdrugs (ruim 13 kilo hennep en ruim 1300 gram hasjiesj) is aangetroffen in de woning. Dit betekent dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsnota sluiting van de woning voor een periode van drie maanden te gelasten.
Dat verzoeker door de politierechter is vrijgesproken voor hennephandel, zoals hij heeft aangevoerd, staat niet aan de bevoegdheid van de burgemeester in de weg. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan, staat los van een eventuele strafrechtelijke procedure. Ook de stelling dat de op zolder aangetroffen drugs niet van verzoeker, maar van zijn stiefzoon zouden zijn, staat niet aan de bevoegdheid in de weg. Het toepassen van de bestuursrechtelijke maatregel is pandgebonden en niet persoonsgebonden. Het is dus in beginsel niet van belang of de hennep aan verzoeker of aan zijn stiefzoon toebehoorde, of verzoeker op de hoogte was van de aanwezigheid van de softdrugs in zijn woning en of hem daarin iets te verwijten valt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning.
5.3
De uitoefening van de bevoegdheid
Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en de burgemeester dient een belangenafweging te maken, om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt.
Noodzaak
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [1] Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester niet heeft aangetoond dat er sprake was van overlast voor de omgeving of van een loop naar de woning. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de wooncorporatie op 1 juni 2021 een melding heeft gekregen over drugsoverlast. Volgens omwonenden wordt er gedeald vanuit de woning, hangt er soms een behoorlijke wietlucht om de woning, en durven de buren ernaast uit angst geen melding te doen. Omwonenden hebben gezien dat verzoeker de drugs zelf gaat halen met zijn auto waarna verschillende mensen langs komen op het op te halen. Via Meld Misdaad Anoniem is twee dagen later, op 3 juni 2021, gemeld dat er 2 volle vuilniszakken met wiet naar de woning zijn gebracht en dat er een enorme wietgeur hangt.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat, voor het herstel van de openbare orde en voor de signaalwerking naar buiten.
Evenredigheid
Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. [2] De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester het besluit ook wat de belangenafweging betreft zorgvuldig heeft voorbereid. Er is een zienswijzeprocedure geweest, waarin verzoeker op zijn verzoek is gehoord en (medische) informatie heeft kunnen inbrengen. Ook heeft de burgemeester de bevindingen en aanbevelingen van [naam begeleidend team] in haar belangenafweging betrokken. Tot slot heeft de burgemeester de begunstigingstermijn ruimer gemaakt om verzoeker meer gelegenheid te geven om vervangende huisvestiging te vinden.
Verzoeker heeft in het kader van de evenredigheidstoets aangevoerd dat de grote hoeveelheid hennep op de zolder niet van hem was, maar toebehoorde aan zijn stiefzoon, aan wie hij de sleutel van de woning had gegeven. De voorzieningenrechter wil dat aannemen, maar is van oordeel dat de burgemeester het onaannemelijk heeft mogen achten dat verzoeker geen weet had van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning. Het kan verzoeker - zowel wat het aantal vuilniszakken betreft, als de geur die hennep verspreidt, hetgeen volgens de meldingen zelfs buiten te ruiken was - niet zijn ontgaan dat er een flink aantal zakken met henneptoppen/hennepgruis/henneppoeder op zijn zolder lagen opgeslagen. Indien hij dit onverhoopt niet zou hebben opgemerkt, komt dit alsnog voor zijn rekening en risico. Van de bewoner van een woning mag verwacht worden dat hij weet wat er zich in zijn woning bevindt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dan ook niet gesteld worden dat de verwijtbaarheid aan de zijde van verzoeker ontbreekt.
Inherent aan de sluiting van een woning is dat een bewoner de woning (tijdelijk) moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Uit de door verzoeker overgelegde stukken, waaronder het rapport van zijn thuisbegeleiders van [naam begeleidend team] van 18 augustus 2021, een tweetal recente ziekenhuisafspraken en een huisartsenjournaal, blijkt weliswaar dat verzoeker erg kwetsbaar is, onder financieel bewind staat en (aanzienlijke) gezondheidsproblemen heeft, maar daaruit blijkt niet dat verzoeker daardoor een bijzondere binding met de woning heeft, waardoor hij niet tijdelijk ergens anders zou kunnen verblijven. De begeleiding van 2 x 30 minuten per week die verzoeker van zijn begeleiders van [naam begeleidend team] ontvangt en die onder andere ziet op het bijhouden van de administratie en op het toezien dat verzoeker zijn (ziekenhuis)afspraken niet vergeet, kan hij ook tijdelijk vanuit een andere verblijfplaats ontvangen. Ter zitting is door gemachtigde van verzoeker erkend dat er niet zozeer sprake is van een specifieke binding met de woning, maar dat het er in feite om gaat dat er geen alternatief voorhanden is.
Duidelijk is dat een sluiting voor verzoeker ingrijpend zal zijn. Hij is echter al vanaf 21 juli 2021 bekend met het voornemen van de burgemeester om het pand te sluiten en kon hier vanaf die datum rekening mee houden door vervangende woonruimte of opvang te regelen. Dat dit op geen enkele wijze mogelijk zou zijn, zoals verzoeker aanvoert, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er twee sociaal pensions zijn in de gemeente waar verzoeker terecht kan en dat er ook een optie is vanuit het Leger des Heils. Dat verzoeker niet van deze opvangmogelijkheden gebruik wil maken, vanwege het ‘publiek’ daar, vanwege angst dat er misbruik van hem zal worden gemaakt en omdat hij daar zijn (klein)kinderen niet kan ontvangen, kan de voorzieningenrechter begrijpen, maar deze argumenten leggen niet een zodanig gewicht in de schaal dat deze opvangvoorzieningen in het geheel niet geschikt zijn als tijdelijke noodoplossing. Bovendien blijkt uit het rapport van [naam begeleidend team] dat verzoeker een eigen netwerk van familie en vrienden heeft. Indien verzoeker niet in de door verweerder geopperde opvang wil verblijven, ligt het voor de hand dat hij beziet wat de mogelijkheden binnen zijn eigen netwerk zijn. Dat dit geen reële opties zijn, bijvoorbeeld bij verzoekers oudste zoon, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
6.
Conclusie
De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het onevenredig moet worden geacht dat de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maakt.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
2.ABRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, r.o. 7.8.