ECLI:NL:RBZWB:2021:6352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8699
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte en wapenverlof van eiser na incident met politie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 december 2021, staat de intrekking van de jachtakte en het wapenverlof van eiser centraal. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.J.J.E. Stassen, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister van Justitie en Veiligheid, die de intrekking van zijn jachtakte en wapenverlof heeft gehandhaafd. De korpschef had eerder, op 19 december 2019, de jachtakte en het wapenverlof ingetrokken na een incident waarbij eiser niet meewerkte aan een politiecontrole en zich agressief gedroeg. De minister verklaarde het administratief beroep van eiser ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

Tijdens de zitting op 29 oktober 2021 werd het beroep besproken. Eiser betwistte de juistheid van het proces-verbaal van de politie, dat de basis vormde voor de intrekking. Hij voerde aan dat er geen fysiek contact was geweest en dat de politieambtenaar een verkeerd beeld had geschetst van de situatie. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de getuigenverklaringen van buren die het incident hadden waargenomen. Deze verklaringen wezen erop dat er geen fysiek contact was geweest en dat eiser zich niet agressief had gedragen.

De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig waren voorbereid en een motiveringsgebrek vertoonden. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen binnen vier weken. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en objectieve toetsbaarheid in bestuursrechtelijke beslissingen, vooral als het gaat om de intrekking van vergunningen die betrekking hebben op wapens en jacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8699 WET
tussenuitspraak van 10 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 december 2019 (primaire besluit) heeft de korpschef de jachtakte en het wapenverlof van eiser ingetrokken.
In het besluit van 14 augustus 2020 (eerste bestreden besluit) en het besluit van 19 januari 2021 (tweede bestreden besluit) heeft de minister het administratief beroep van eiser tegen respectievelijk de intrekking van de jachtakte en de intrekking van het wapenverlof ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 29 oktober 2021. Hierbij waren aanwezig eiser, vergezeld van zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens de minister van Justitie en Veiligheid, mr. A.L. de Gier.

Overwegingen

1. Feiten

Aan eiser is op 1 maart 2017 een jachtakte afgegeven ( [nummer 1] ). Op deze jachtakte staan de volgende geweren en munitie geregistreerd:
 Dubbelloops hagelgeweer, merk Blaser, [nummer 2] , kaliber 12;
 Enkelloops hagelgeweer, merk Mercury, [nummer 3] , kaliber 12;
 Enkelloops kogelgeweer, merk Blaser, [nummer 4] , kaliber .30-06 Sprfd;
 Enkelloops kogelgeweer, merk Browning, [nummer 5] , kaliber .300
Win-Mag;
 Enkelloops kogelgeweer, merk CZ, [nummer 6] , kaliber .22 Hornet;
 Enkelloops kogelgeweer, merk Remington, [nummer 7] , kaliber .270 Win;
 Wisselloop, merk Blaser, [nummer 8] , kaliber .223 Rem;
 Wisselloop, merk Blaser, [nummer 9] , kaliber .243 Win.
De jachtakte van eiser is voor het laatst opnieuw verleend op 19 februari 2019 en was geldig voor de periode van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2020.
Aan eiser is op 5 november 2013 een vuurwapenverlof afgegeven ten behoeve van het trainen van (politie)honden ( [nummer 10] ). Op dit vuurwapenverlof staat het volgende wapen geregistreerd:
 Dummy Launcher, merk Turner, [nummer 11] , kaliber 6 mm Knal.
Uit een proces-verbaal van verhoor van een getuige van 20 oktober 2019 volgt dat op 14 september 2019 een anonieme melding is gemaakt van een voertuig waarvan de bestuurder, later bleek het om eiser te gaan, mogelijk onder invloed van alcohol zou rijden. Naar aanleiding van de melding is er vervolgens een eenheid van de politie naar de woning van eiser gestuurd. In de nabijheid van de woning is aan het voertuig een stopteken gegeven. Eiser is daarbij aangetroffen op de bijrijdersplaats en zijn stiefdochter als bestuurder.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2019 volgt dat door de politieambtenaar het volgende is verklaard: “(…)
Ik vertelde hen wat de melding was en dat de bestuurster een blaastest moest afleggen. Op dat moment zei [naam eiser] dat hij naar huis ging. Hij stond op en liep richting de [straatnaam] . Ik liep achter [naam eiser] aan en ik ging voor hem staan. Ik legde hem uit dat hij bij ons moest blijven en dat hij was staande gehouden. Ik legde hem uit dat dit zo was in verband met de melding die bij ons gedaan was. Ik zag dat [naam eiser] bloeddoorlopen ogen had en dat hij onvast ter been was. Ik rook een penetrante alcohollucht bij [naam eiser] . Ik hoorde dat [naam eiser] zei dat hij naar zijn woning ging en niet ging meewerken. Ik hoorde dat hij zei dat hij er niks mee te maken had. Ik legde hem nogmaals uit dat hij was staande gehouden. Ik hoorde dat hij zei dat ik een sukkel was en dat hij naar huis ging. Ik voelde dat hij mij een lichte duw gaf met zijn handen. Daarna probeerde hij door te lopen naar zijn woning. Ik duwde [naam eiser] terug en vertelde hem dat ik zijn identiteitsbewijs wilde zien. Ik hoorde dat hij schreeuwde dat hij die niet bij zich had en dat hij naar huis wilde. Ik zei dat hij moest blijven staan, omdat ik wilde weten wie hij was.
Ik voelde dat [naam eiser] mij weer aan de kant probeerde te duwen. Ik zag dat hij met zijn gezicht dicht bij mij gezicht kwam staan en ik hoorde dat hij met een dreigende toon zei dat hij naar huis ging en dat ik een sukkel was. Ik hoorde dat hij lachte en daarna wat mompelde in negatieve zin over de politie. Ik moest hem fysiek tegen houden om er voor te zorgen dat hij niet doorliep zijn woning. Hierbij sloeg hij steeds mijn handen weg en probeerde hij zich fysiek langs mij te krijgen. Ik hoorde dat hij zei dat hij zich niet liet tegen houden door zo’n sukkel. Ik vertelde hem nogmaals dat hij moest mee werken. Ik hoorde dat zijn vrouw ook naar hem schreeuwde dat hij terug moest komen. Uiteindelijk voldeed hij hier aan en kon ik mijn controle van zijn identiteitsbewijs afmaken.(…)”
Vervolgens heeft de korpschef bij brief van 31 oktober 2019 zijn voornemen kenbaar gemaakt om de jachtakte op grond van artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het wapenverlof op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b en e, van de Wet wapens en munitie (Wwm) van eiser in te trekken. Eiser heeft daarop mondeling zijn zienswijze gegeven.
Bij het primaire besluit heeft de korpschef de jachtakte en het wapenverlof van eiser ingetrokken.
Bij de bestreden besluiten heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd.

2. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

3. Standpunten van partijen

3.1
De minister heeft aan zijn standpunt dat de jachtakte en het wapenverlof terecht zijn ingetrokken het volgende ten grondslag gelegd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 oktober 2019 volgt dat eiser geen medewerking aan de politieambtenaar wilde verlenen, hij de politieambtenaar uitschold, tegen de politieambtenaar schreeuwde, hem wegduwde en een dreigende toon heeft aangeslagen. Voornoemde gedragingen zijn volgens de minister niet te verenigen met de van een jachtaktehouder gewenste gedragingen en handelingen alsmede de zware verantwoordelijkheid die het voorhanden mogen hebben van wapens en munitie met zich mee brengt. Voornoemde gedragingen vormen volgens de minister een risicofactor (agressie) waardoor een jachtakte en het onder zich hebben van wapens en munitie aan eiser niet langer kan worden toevertrouwd.
3.2
Eiser bestrijdt het oordeel van de minister dat hem een jachtakte en het onder zich hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Het proces-verbaal waar de minister zich op baseert geeft een verkeerd beeld. Eiser betwist dat hij tijdens het incident op 14 september 2019 niet zou hebben meegewerkt, dat hij de politieambtenaar zou hebben uitgescholden en dat er fysiek contact zou zijn geweest tussen hem en de politieambtenaar. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar diverse (getuigen)verklaringen. Verder voert eiser aan dat geen sprake is van een deugdelijke motivering en dus sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. Beoordeling door de rechtbank
4.1
Uit artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb en artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm vloeien voort dat een jachtakte respectievelijk wapenverlof worden ingetrokken, indien er ten aanzien van de houder aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben of onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Zoals volgt uit paragraaf B1.2 van de Circulaire wapens en munitie geldt de invulling die aan het criterium ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm is gegeven ook voor het gelijkluidende criterium als bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb.
Zowel de in artikel 7, tweede lid, van de Wwm als de in artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wnb neergelegde bevoegdheid strekt tot het treffen van maatregelen ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de jachtakte of het wapenverlof voldoende reden om deze in te trekken, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7447, en van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2965).
Bij de beoordeling of in een bepaald geval geringe twijfel bestaat aan het verantwoord zijn van de jachtakte of het wapenverlof, mogen de korpschef en de minister ook niet uit veroordelingen gebleken informatie, zoals processen-verbaal en de feiten en omstandigheden die daaruit naar voren komen, bij hun besluitvorming betrekken. Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een wapen zijn onder meer agressie, impulsiviteit en weinig zelfregulatie.
4.2
De minister heeft zijn geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de jachtakte of het wapenverlof met name gebaseerd op het proces-verbaal van 20 oktober 2019 en de gedragingen van eiser die daaruit volgen. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2409) volgt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs dient te leiden tot afwijking van dit uitgangspunt.
4.3
De rechtbank overweegt dat tot de door eiser overlegde (getuigen)verklaringen niet alleen verklaringen behoren van familieleden en eiser zelf maar ook van buren die deels als onafhankelijke derden kunnen worden aangemerkt. Drie buurtbewoners hebben verklaard dat tussen de politieambtenaar en eiser geen fysiek contact heeft plaatsgevonden. Zij hebben het incident gezien en verklaard dat eiser naar het midden van de straat is gelopen waar een aantal kinderen stond. De politieambtenaar zou eiser achterna zijn gelopen, maar vervolgens weer zijn teruggelopen naar de auto waar de stiefdochter en de echtgenote van eiser met de andere politieambtenaar stonden. De rechtbank is gelet op het aantal consistente getuigenverklaringen van oordeel dat eiser zulk tegenbewijs heeft geleverd dat de minister niet zonder meer mocht uitgaan van de juistheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Gelet op wat eiser heeft ingebracht, had het op de weg van de minister gelegen om het tegenbewijs voor te leggen aan de betrokken politieambtenaren. De rechtbank komt tot de conclusie dat de bestreden besluiten dan ook niet zorgvuldig zijn voorbereid en een motiveringsgebrek kennen. Het beroep is om die reden gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking.
5. Bestuurlijke Ius
5.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal de minister in de gelegenheid stellen om aanvullend bewijs aan te leveren dat het proces-verbaal, gelet op de hiervoor genoemde getuigenverklaringen, de juiste weergave is van wat zich tijdens het incident heeft afgespeeld. De minister kan dit doen door middel van bijvoorbeeld een nadere verklaring van de betreffende politieambtenaar.
5.2
De rechtbank zal de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als de minister hiervan geen gebruik wil maken, dan dient de minister dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als de minister wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting einduitspraak doen.
5.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt de minister in de gelegenheid om het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de bestreden besluiten te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;
  • draagt de minister op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage

Wet natuurbescherming

Artikel 5.4

1. Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
[…]
4. De jachtakte wordt in elk geval ingetrokken indien:
[…]
c. de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
[…]
7. De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen tot intrekking van jachtakten berust bij de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.
8. De in het zevende lid bedoelde bevoegdheid komt tevens toe aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie in gevallen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c.
[…]

Wet wapens en munitie

Artikel 7

[…]
2. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen kunnen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
[…]
b. indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
[…]
e. bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift;
[…]

Circulaire wapens en munitie 2019

B. Bijzonder deel (B)

1. Geen vrees voor misbruik
1.1.
Algemeen
[…]
Het tweede lid van artikel 7 stelt dat de in de WWM genoemde vergunningen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan, door het bestuursorgaan of de Minister van Justitie en Veiligheid kunnen worden gewijzigd of ingetrokken indien (onder meer) er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd of in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie.
[…]
‘Vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ zijn twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik-criterium’ kan daarom analoog worden toegepast indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.
1.2.
Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
a.veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b.andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
Algemeen
Vrees voor misbruik kan ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. In zijn algemeenheid geldt dat tegen een aanvrager (houder) bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds blijkt uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal, alsnog in een rapport dienen te worden vastgelegd.
Sepots en processen-verbaal
Te denken valt aan door het openbaar ministerie geseponeerde zaken. Indien er sprake is van sepot wegens procedurele fouten in de opsporingsfase, of omdat de zaak te lang is blijven liggen, wegens gering feit of wegens geringe strafwaardigheid van het feit, kan er een duidelijker grond voor weigering of intrekking van een verlof zijn dan bij een sepot wegens gebrek aan bewijs. Een sepot omdat betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt zal uiteraard geen rol bij de beoordeling kunnen spelen.
De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces- verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid of in het geval dat de persoon in kwestie in hechtenis heeft gezeten, zonder dat daar een onherroepelijke rechterlijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Een geval waarin een proces-verbaal (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid, doet zich voor wanneer de zaak zo recent is dat van een beslissing door de rechter of de officier van justitie nog geen sprake is (kan zijn) geweest.
Niet de veroordeling van de aanvrager of de vergunninghouder is immers de reden de vergunning te weigeren of in te trekken, maar de vrees voor misbruik. Die vrees kan er uiteraard ook al zonder veroordeling zijn. Uit het feit dat – in afwachting van een eventuele veroordeling – door de korpschef positief op de aanvraag wordt beslist, zou de betrokkene kunnen (en wellicht ook mogen) afleiden dat de korpschef de zaak niet zo ernstig neemt. Deze omstandigheid zal in bestuursrechtelijk opzicht op een later moment een hindernis kunnen vormen bij een beslissing tot intrekking, namelijk op het moment dat de veroordeling (alsnog) een feit is geworden. De bevoegdheid van de korpschef om vergunningen te weigeren en in te trekken is dan ook een eigen bestuursrechtelijke verantwoordelijkheid, die los staat van het strafrechtelijke traject.
Psychische gesteldheid
In beginsel is het niet verantwoord om aan iemand die – door oorzaken van zowel interne, als externe aard – onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf niet in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder een gevaar zijn voor zichzelf en voor de openbare orde en veiligheid. Indien de aanvrager of vergunninghouder – in tegenstelling tot de korpschef – van mening is dat het voorhanden hebben van wapens en munitie wel aan hem kan worden toevertrouwd dan dient hij dit aan te tonen middels een schriftelijke verklaring van een arts/psychiater. Uit deze verklaring moet duidelijk blijken dat de arts/psychiater bekend is met de problemen van betrokkene en dat deze niet (langer) een belemmering vormen om aan betrokkene een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Een dergelijke verklaring wordt dan in de beoordeling betrokken, maar daaraan hoeft niet altijd doorslaggevende betekenis te worden toegekend. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo mag van iemand die recent nog onder behandeling was in verband met zijn psychische gesteldheid, worden verwacht dat hij over een langere periode aantoont dat zijn psychische gesteldheid niet meer aan het bezit van wapens en munitie in de weg staat.
Risicofactoren betreffende de psychische gesteldheid van aanvragers of houders van een wapenverlof met het oog op potentieel misbruik van een (legaal) vuurwapen zijn:
•Klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);
•Stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden);
•Specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, fascinatie voor geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).
Deze risicofactoren worden in het aanvraagproces in ieder geval meegewogen. Daarbij gaat het niet zozeer om de klinische kant van de psychische aandoening, maar veel meer om het risico dat de aandoening inhoudt voor risicovol gedrag.
[…]
Relatie met de Wet natuurbescherming
Indien er grond is om aan te nemen dat van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben misbruik zal worden gemaakt dan wel dat de aanvrager hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen, dan dient een gevraagde jachtakte te worden geweigerd (zie artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming). De jachtakte wordt ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd (zie artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming). De termen ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ in de WWM en de hierboven weergegeven termen in de Wet natuurbescherming vallen inhoudelijk samen.
Hetgeen hierboven omtrent ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Wet natuurbescherming.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:51a

1. De bestuursrechter kan het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De vorige volzin vindt geen toepassing, indien belanghebbenden die niet als partij aan het geding deelnemen daardoor onevenredig kunnen worden benadeeld.
2. De bestuursrechter bepaalt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen. Hij kan deze termijn verlengen.