ECLI:NL:RBZWB:2021:6396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6110
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstandsuitkering op grond van zeer ernstige misdragingen door eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 december 2021, wordt het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet behandeld. Eiser had een uitkering ontvangen naar de norm voor een alleenstaande, maar zijn uitkering werd met 100% verlaagd voor de duur van één maand vanwege zeer ernstige misdragingen. Deze beslissing volgde op een primair besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, dat op 3 december 2019 was genomen. Eiser had veelvuldig e-mailberichten verzonden naar medewerkers van de gemeente, die als beledigend en bedreigend werden ervaren. Het college had eerder geprobeerd eiser te informeren over de werkwijze binnen de gemeente, maar dit leidde niet tot een verandering in zijn gedrag. Eiser stelde dat zijn gedrag voortkwam uit medische aandoeningen en dat hij niet gehoord was in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat het college de juiste procedure had gevolgd en dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd was. Eiser had niet aangetoond dat zijn medische situatie hem verhinderde om zich aan de regels te houden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6110 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.C. van 't Hek,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 3 december 2019 (primair besluit) heeft het college bepaald dat eisers uitkering op grond van de Participatiewet wordt verlaagd met 100% voor de duur van één maand vanaf 3 december 2019 wegens zeer ernstige misdragingen.
In een besluit van 25 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 31 augustus 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Het college is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande vanaf 22 februari 2018.
In de maand juni 2019 heeft eiser veelvuldig e-mailberichten verzonden naar bestuurders van de gemeente. Hierop heeft het college eiser bij brief van 3 juni 2019 geïnformeerd over de werkwijze/procedures binnen de gemeente Terneuzen. Tevens heeft het college eiser meegedeeld dat inhoudelijk niet zal worden gereageerd op de e-mailberichten die hij naar bestuurders heeft verzonden.
Op 11 november 2019 was een gesprek gepland tussen eiser en consulent [naam consulent] . Eiser had zich ziek gemeld voor dit gesprek, maar verscheen die ochtend wél als tolk voor een intake van een Poolse mevrouw, waarop de consulent alsnog een gesprek met eiser heeft gevoerd. Hierna heeft eiser wederom e-mailberichten naar medewerkers van de gemeente verzonden. De gemeente heeft op 14 november 2019 aangifte gedaan bij de politie. Eiser heeft vervolgens wederom e-mailberichten verzonden naar medewerkers van de gemeente.
Bij brief van 20 november 2019 heeft het college opnieuw eiser geïnformeerd over de werkwijze/procedures binnen de gemeente naar aanleiding van door eiser verzonden
e-mailberichten naar bestuurders en medewerkers van de gemeente.
Op 28 november 2019 heeft de Officier van Justitie aan eiser een Gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast afgegeven voor de duur van 90 dagen, inhoudende, onder meer, een verbod om op of bij het gemeentehuis van Terneuzen te komen en contact op te nemen met medewerkers van de gemeente.
Op 3 december 2019 heeft het college een huisbezoek afgelegd aan de woning van eiser. Hierbij is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen tot het opleggen van een maatregel en is hij in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te uiten.
Het college heeft daarop het primaire besluit genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is of het college terecht de maatregel van 100% voor de duur van één maand heeft opgelegd aan eiser.
3.
Beroepsgronden
Eiser stelt in beroep dat geen sprake was van zeer ernstig misdragen. Verder stelt eiser dat hij niet is gehoord in de zin van artikel 4 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ (Verordening). Eiser was niet vooraf ingelicht over het huisbezoek en over de bedoeling van het huisbezoek, anders had hij zich laten bijstaan door een gemachtigde. De hoorzitting in bezwaar heeft dit niet hersteld. Dit is strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het gebeuren is niet op één lijn te stellen met de door het college aangehaalde rechtspraak, nu eiser al ruim vijf à zes maanden e-mailberichten met dezelfde strekking als deze
e-mailberichten naar de consulent stuurde, en dat onduidelijk is waarom nu gekozen is voor een maatregel.Eiser stelt dat hij zich niet gehoord voelde door het uitblijven van een reactie op zijn e-mailberichten en bleef daarom e-mailberichten sturen. Dit gedrag is ontstaan vanuit medische aandoeningen, waaronder PTSS, DSPS en borderline persoonlijkheidsstoornis, wat moet worden meegewogen in de besluitvorming. Bovendien waren de e-mailberichten satirisch bedoeld. Verder stelt eiser dat de hardheidsclausule van artikel 21 van de Verordening dient te worden toegepast vanwege de nadelen van het besluit voor eiser en de onzorgvuldigheid van het college. Tot slot stelt eiser, vanwege het evenredigheidsbeginsel, dat de boete (lees: maatregel) lager dan wel nihil had moeten zijn en leidt tot een onredelijke en onbillijke situatie voor eiser. Het college is bij de besluitvorming nalatig geweest. Eiser wijst ten slotte op jurisprudentie waarin van een bepaling in een verordening is afgeweken (ECLI:NL:RVS:2009:BK0774 en ECLI:NL:RVS:2017:864).
4.
Wettelijk kader
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot het opleggen van een maatregel een voor de belanghebbende belastend besluit is, waarbij de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel rust op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval betekent dit dat het college aannemelijk moet maken dat eiser de verplichting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet niet is nagekomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2965). Vervolgens rust de bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat eiser geen enkel verwijt treft op eiser (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:932).
5.2.1.
In artikel 4, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat, voorafgaand aan het opleggen van een verlaging, de belanghebbende de gelegenheid krijgt zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Eiser stelt in beroep dat het college hieraan niet heeft voldaan en dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 4 van de Verordening niet is geschonden. Eiser is namelijk door medewerkers van de gemeente gehoord tijdens het huisbezoek op
3 december 2019. Tijdens dat huisbezoek is ook het voornemen tot het opleggen van een maatregel aan eiser kenbaar gemaakt. Verder betekent het enkele feit dat het college het primaire besluit heeft genomen op dezelfde dag als het huisbezoek niet dat het college niet aan de hoorplicht heeft voldaan. Bovendien heeft het college tijdens de hoorzitting in bezwaar op 4 maart 2020 eiser en zijn gemachtigde uitgebreid de mogelijkheid gegeven om de bezwaargronden toe te lichten.
5.3.1.
Eiser stelt verder dat ook het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden is, omdat het college vijf à zes maanden heeft gewacht met het opleggen van de maatregel.
5.3.2.
De rechtbank overweegt dat de eerste e-mailberichten van eiser, in juni 2019, waren gericht aan bestuurders van de gemeente Terneuzen. Deze e-mailberichten heeft het college met de brief van 3 juni 2019 over de werkwijze/procedures binnen de gemeente Terneuzen willen afdoen. Het feit dat eiser vervolgens in november 2019 opnieuw
e-mailberichten is gaan sturen naar medewerkers van de gemeente, was voor het college aanleiding om bij het primaire besluit toch een maatregel op te leggen. De rechtbank ziet geen reden om dit in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel.
5.4.1.
In artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende verplicht is zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Wat onder zeer ernstige misdragingen moet worden verstaan, is voor de gemeente Terneuzen uitgewerkt in artikel 14, eerste lid, van de Verordening en de artikelsgewijze toelichting hierop. Eiser stelt dat er geen sprake is van zeer ernstig misdragen.
5.4.2.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat eiser langdurig en buitensporig veel e-mailberichten heeft verzonden naar medewerkers, waaronder consulenten, van de gemeente en dat hij in deze e-mailberichten, onder andere, de volgende bewoordingen heeft gebruikt
: ‘racisten’, ‘a-colonisch of darm amoebe in overheidsdienst’, ‘acolon asociaal beest’, ‘racistische en discriminerende gemeentemedewerkers en hun grootheidswaanbeelden en arrogantie’, ‘en dat acolon endeldarmdier pak ik persoonlijk wel aan. Ze krijgt een gratis college Awb voor analfabeten voor de bestuursrechter van mij’, ‘ik doe mijn ding met dat acolonmens, op eigen verantwoording’.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij destijds hulpverlening verzorgde voor nieuwkomers in de gemeente Terneuzen en dat er naar zijn mening zaken binnen de gemeente niet goed werden opgepakt, waardoor hij veelvuldig e-mailberichten is gaan verzenden. De rechtbank overweegt dat deze gestelde omstandigheden, in tegenstelling tot wat eiser meent, niet de in zijn e-mailberichten gebruikte woorden rechtvaardigen. Eiser heeft kennelijk in zijn taakvervulling bepaalde zaken willen aankaarten, maar op een onacceptabele wijze.
De e-mailberichten die eiser heeft verzonden mochten door het college worden aangemerkt als zeer ernstig misdragen. Er is namelijk sprake van verbaal geweld, gelet op het (herhaaldelijk) beledigende en bedreigende karakter daarvan. Uit de artikelsgewijze toelichting over artikel 14 van de Verordening volgt dat ook verbaal geweld valt onder de noemer ‘zeer ernstige misdraging’. Eiser heeft de normale fatsoensnormen, waarvan inachtneming in onderlinge communicatie en bejegening verwacht mag worden, geheel uit het oog verloren. Eisers stelling ter zitting dat de e-mailberichten enkel satirisch waren bedoeld, volgt de rechtbank niet. Naar inhoud en toonzetting dekt deze kwalificatie de
e-mailberichten niet. Wat eiser verder in dit kader heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.5.1.
Eiser stelt tevens dat zijn e-mailgedrag is ontstaan door medische aandoeningen, waaronder PTSS, DSPS en borderline persoonlijkheidsstoornis. Dit moet naar zijn mening worden meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank heeft deze grond opgevat als een beroep op artikel 18, negende lid, van de Participatiewet, in die zin dat eiser stelt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, waardoor het college had moeten afzien van het opleggen van een maatregel.
5.5.2.
De rechtbank overweegt dat eiser meermaals heeft gewezen op zijn medische situatie, waaronder de diagnoses PTSS en DSPS. Het college heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn ziektebeeld ertoe heeft geleid dat hij dergelijk gedrag (lees: het langdurig zeer veel e-mailberichten verzenden) vertoont. De rechtbank overweegt dat, indien bij eiser sprake is van medische aandoeningen die hebben gezorgd dat hij het zeer ernstig misdragen niet achterwege kon laten, het op eisers weg lag om dit aannemelijk te maken met objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Nu eiser dit heeft nagelaten, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5.6.1.
Tot slot stelt eiser dat de maatregel lager dan wel nihil had moeten zijn, omdat deze leidt tot een onredelijke en onbillijke situatie voor eiser en het college bij de besluitvorming nalatig is geweest. De rechtbank heeft deze grond opgevat als een beroep op artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet, in die zin dat eiser stelt dat de maatregel onevenredig is met de ernst van de overtreding en het college de maatregel had moeten afstemmen op eisers omstandigheden, omdat, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
5.6.2.
Zoals hiervoor overwogen, is geen sprake van een nalatigheid van het college bij de besluitvorming. De rechtbank overweegt verder dat in dit kader de ernst van het feit moet worden afgezet tegen de opgelegde maatregel. Het college heeft bij het opleggen van de maatregel het beleid gevolgd door een maatregel op te leggen van 100 procent van de bijstandsnorm voor de duur van één maand. Dit is bepaald in artikel 14, eerste lid, van de Verordening. Gelet op de ernst van het feit, een zeer ernstig misdragen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een onevenredige maatregel. Evenmin is sprake van een dringende reden, gelegen in bijzondere omstandigheden waarin eiser zich bevindt, op grond waarvan hiervan zou moeten worden afgeweken.
5.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, hoefde het college naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule te volgen, zoals deze is neergelegd in artikel 21 van de Verordening.
5.8.
Uit overwegingen 5.1. tot en met 5.7 volgt dat eisers gronden niet slagen.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 14 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende verplicht is zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
Artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Het negende lid van dit artikel bepaalt dat het college afziet van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Het tiende lid van dit artikel bepaalt dat het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel afstemt op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
De hiervoor bedoelde verordening is in de gemeente Terneuzen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ (Verordening).
Artikel 4, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat, voorafgaand aan het opleggen van een verlaging, de belanghebbende de gelegenheid krijgt zijn of haar zienswijze naar voren te brengen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het horen van een belanghebbende achterwege kan blijven als:
de vereiste spoed zich daartegen verzet;
belanghebbende eerder in de gelegenheid is gesteld zijn of haar zienswijze naar voren te brengen en er zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of
e belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.
Artikel 14, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat, als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, een verlaging van toepassing is van 100 procent van de bijstandsnorm voor een maand.
In de artikelsgewijze toelichting over artikel 14 van de Verordening is bepaald dat onder de term ‘zeer ernstige misdraging’ in elk geval dient te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. […] Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes […] zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen. Ook verbaal geweld valt onder de noemer ‘zeer ernstige misdraging’. Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de Participatiewet belaste personen en instanties (college, SVB en re-integratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Met de zinsnede ‘tijdens het verrichten van de werkzaamheden’ wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de Participatiewet. […]
Artikel 21, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.