ECLI:NL:RBZWB:2021:787

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
02/018166-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Speekenbrink
  • M. Sterk
  • A. Boelens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs van ontucht met minderjarige

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 15 januari 2002 en 14 januari 2003 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een slachtoffer dat op dat moment tussen de 12 en 16 jaar oud was. Tijdens de zitting op 11 februari 2021 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er onvoldoende steunbewijs aanwezig was om aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te voldoen. De verklaringen van het slachtoffer werden als tegenstrijdig en onbetrouwbaar beschouwd, en de rechtbank oordeelde dat de WhatsApp-berichten van de verdachte niet als bruikbaar steunbewijs konden dienen. Ook de getuigenverklaring van een derde partij werd niet als voldoende betrouwbaar gezien. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken vaak slechts één getuige aanwezig is, en dat er aanvullende bewijsmiddelen nodig zijn om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, en de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/018166-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. A.D.M. Klein Selle, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Huizenga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte tussen 15 januari 2002 tot en met 14 januari 2003 ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , terwijl zij in de leeftijd was tussen 12 en 16 jaar.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op het informatieve gesprek met [slachtoffer] en de aangifte door [slachtoffer] die volgens haar een duidelijke en gedetailleerde omschrijving bevat van de ontuchtige handelingen die hebben plaatsgevonden. Deze aangifte wordt volgens de officier van justitie ondersteund door de inhoud van de WhatsApp-berichten die verdachte naar [slachtoffer] heeft verstuurd, alsook door de verklaring van [naam] . Hieruit zou blijken dat verdachte op dezelfde manier het contact heeft opgebouwd en dat het beiden kwetsbare meisjes waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen vanwege gebrek aan voldoende wettig bewijs zodat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat wegens het gebrek aan overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw wijst daarbij op het feit dat de verklaringen van [slachtoffer] tegenstrijdigheden bevatten, op details worden tegengesproken en op punten aantoonbaar onjuist zijn, zodat de verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn en niet als bewijs kunnen worden gebezigd. Daarnaast is de verdediging van mening dat het gepresenteerde steunbewijs niet als bewijs kan dienen. De raadsvrouw betoogt dat de getuigenverklaring van [naam] onvoldoende betrouwbaar is, omdat deze pas is afgelegd nadat er veelvuldig overleg met [slachtoffer] is geweest. Verder is zij van mening dat de WhatsApp-berichten tussen [slachtoffer] en verdachte verschillend kunnen worden uitgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlands strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben verricht. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien wordt een verklaring van deze getuige over de strafbare seksuele handeling vaak pas enige tijd later afgenomen. In dergelijke gevallen is meestal objectief technisch bewijs, zoals het DNA-materiaal van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van strafvordering (Sv) slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (
Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (
Vgl. Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
In deze zaak[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met haar ontucht heeft gepleegd. Dit wordt door verdachte ontkend.
Om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen dient de rechtbank te beoordelen of de verklaring van aangeefster door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Verdachte heeft bij zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij in de door hem verstuurde WhatsApp-berichten zijn excuses aanbiedt voor de problemen die aangeefster met haar moeder en de politie heeft gekregen doordat hij haar één nacht bij hem heeft laten slapen. Hij ontkent ten stelligste dat hij spijt heeft betuigd omdat hij seksuele handelingen met aangeefster zou hebben verricht.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte aan aangeefster verstuurde WhatsApp-berichten (“Ja heb mij er klote door gevoeld” en “als ik het terug had kunnen draaien had ik ’t gedaan”) geen bruikbaar steunbewijs opleveren. De rechtbank acht de inhoud van de berichten daartoe onvoldoende concreet en niet valt uit te sluiten dat verdachte het op een ander manier heeft bedoeld, zoals hij heeft verklaard.
Ook de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte een grotere moedervlek had in zijn linker lies levert naar het oordeel van de rechtbank geen steunbewijs op. Uit het rapport van de forensische geneeskundige blijkt namelijk dat verdachte geen moedervlek heeft op zijn lies. Dat vervolgens wel is geconstateerd dat verdachte op zijn buik moedervlekken heeft acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen zeggen dat deze de verklaring van aangeefster in voldoende mate ondersteunen om op grond daarvan tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Gelet op de plaats waar de moedervlekken zich bevinden is niet uit te sluiten dat deze moedervlekken op een ander manier dan tijdens de seksuele handelingen zijn waargenomen.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet met de constructie van schakelbewijs door middel van de verklaring van [naam] tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
De rechtbank stelt vast dat [naam] niets heeft verklaard over wat er tussen verdachte en [slachtoffer] zou zijn gebeurd. Daar komt bij dat de verklaringen die [naam] heeft afgelegd over de seksuele handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht, niet door enig bewijs worden ondersteund en er van een modus operandi die in overwegende mate overeenkomt met deze zaak ook geen sprake is. De rechtbank overweegt verder dat niet kan worden uitgesloten dat [naam] , gelet op de veelvuldige onderlinge contacten die tussen haar en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, mogelijk is beïnvloed. Aan de vereisten voor toepassing van schakelbewijs is dan ook niet voldaan.
De rechtbank constateert, zonder daarbij te oordelen of [slachtoffer] naar waarheid heeft verklaard, dat er zich aldus onvoldoende (steun)bewijs in het dossier bevindt om aan de juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen. Verdachte zal daarom van het tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.000,00.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Speekenbrink, voorzitter, mr. Sterk en mr. Boelens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Hurk-Van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2021.
Mr. Boelens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 januari 2002
tot en met 14-1-2003 te Tilburg en/of Goirle en/of Breda, althans in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer] geboren [geboortedag 2] 1987, die de
leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten
echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer] te weten
- met zijn penis de vagina van [slachtoffer] binnendringen en/of
- met zijn vingers de vagina van [slachtoffer] binnendringen en/of
- het zich door [slachtoffer] laten pijpen en/of
- het zich door [slachtoffer] laten aftrekken en/of
- het (tong)zoenen met [slachtoffer] ;
(art 245 lid 1 Wetboek van Strafrecht)