ECLI:NL:RBZWB:2021:801

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_1015
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2020 van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser was eerder werkzaam als logistiek medewerker/heftruckchauffeur en was sinds 22 mei 2017 uitgevallen door fysieke klachten. Na een ZW-uitkering van het UWV, heeft eiser op 1 maart 2019 een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze werd geweigerd per 20 mei 2019.

Tijdens de zitting op 28 januari 2021 heeft eiser zijn beroep toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV was vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert. Eiser betwistte de arbeidskundige beoordeling van het UWV en stelde dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, niet geschikt voor hem waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd had aangetoond dat eiser in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies.

De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 31,43% was vastgesteld, wat niet voldeed aan de vereiste 35% voor het recht op een WIA-uitkering. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1015 WIA

uitspraak van 25 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert.

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is werkzaam geweest als logistiek medewerker/heftruckchauffeur. Voor dat werk is hij op 22 mei 2017 uitgevallen wegens diverse door hem ervaren fysieke klachten en belemmeringen. Met ingang van 10 juli 2017 heeft het UWV aan hem een ZW-uitkering toegekend. Deze uitkering werd uitbetaald tot 19 mei 2019.
Op 1 maart 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd
.Bij besluit van 29 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 20 mei 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

2. Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

Overwegingen

3. Ter zitting heeft eiser gesteld dat zijn beroep zich enkel richt tegen de arbeidskundige beoordeling. Omdat de medische grondslag van het bestreden besluit niet langer wordt betwist, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 december 2019.
4. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assemblage medewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041), administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043).
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem. Ten aanzien van de functie van assemblage medewerker elektrotechnische producten merkt hij op dat moet worden gewerkt met handgereedschap zoals een tang en een momentsleutel. Ook is er sprake van schroefbewegingen met de hand en arm. De arbeidsdeskundige heeft de frequentie van deze handelingen niet beoordeeld. Er is ook sprake van een overschrijding op het punt reiken. Ten aanzien van de functie van productiemedewerker textiel, geen kleding en textielproductenmaker merkt eiser op dat er geen rekening wordt gehouden met het feit dat er sprake dient te zijn van handen en voeten sparend werk. Ook wordt er met machines gewerkt die trillingen veroorzaken. Eiser overlegt diverse stukken die zien op trillingsbelasting. Volgens hem ontbreekt de motivering op dit punt. Ten aanzien van de functie van voedingsassistent merkt eiser op dat niet alle signaleringen worden behandeld in het rapport van de arbeidsdeskundige. Het te hanteren gewicht op item 4.15.1 wordt overschreden. Ook voldoet eiser niet aan de opleidingseisen van de functie.
4.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 april 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 17 januari 2020 en de bijbehorende resultaat functiebeoordeling. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Bij de functie van assemblage medewerker elektrotechnische producten is er sprake van een signalering op het punt reiken (item 4.9). Dit komt volgens de resultaat functiebeoordeling dagelijks meer dan 4 uren, maximaal 700 maal per uur voor: tijdens 8 werkuren 200 maal ongeveer 60 cm en 500 maal ongeveer 50 cm achtereen. Eiser is licht beperkt geacht op dit item, wat betekent dat hij zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat dit inhoudt dat hij tijdens elk uur van de dag 600 maal tot 60 cm kan reiken. Er is dus sprake van een kleine overschrijding van de frequentie, maar binnen de gestelde reikafstand. In overleg met de verzekeringsarts heeft de arbeidsdeskundige dit haalbaar geacht. De rechtbank kan dit volgen en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1950) waarin is geoordeeld dat een hogere frequentie in beginsel kan worden gecompenseerd worden door een kortere afstand.
Eiser is beperkt geacht op de repetitieve hand/vingerbewegingen (item 4.3.8), met als toelichting ‘krachtige grijp/knijpbewegingen’. Bij de signalering op dit item heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd dat dit haalbaar is voor eiser omdat het gaat om bewegingen die lichte kracht vergen. Gelet op de toelichting acht de rechtbank deze motivering afdoende. Bij de beperking op schroefbewegingen met hand en arm (item 4.7) is in de toelichting opgenomen ‘niet te frequent of met te grote kracht’. Volgens de arbeidsdeskundige komen schroefbewegingen in deze functie wel voor, maar in een weinig krachtige beweging. Met het UWV is de rechtbank van oordeel dat eiser hiertoe in staat moet worden geacht.
Eiser is beperkt geacht op trillingsbelasting (item 3.8), waarbij is toegelicht dat er geen grove trillingen mogen zijn op de bovenste extremiteiten. In de functie van productiemedewerker textiel, geen kleding is geen sprake van een signalering op dit punt, waardoor naar het oordeel van de rechtbank aangenomen mag worden dat dit in die functie niet voorkomt. De door eiser overgelegde algemene informatie over trillingsbelasting kan niet tot een ander oordeel leiden.
De hiervoor genoemde functies mochten naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de functie van voedingsassistent kan naar het oordeel van de rechtbank verder onbesproken blijven, nu deze functie niet aan de schatting ten grondslag is gelegd.
5. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser 31,43% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 20 mei 2019.

Conclusie

6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 25 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.