Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
- het tussenvonnis van 11 januari 2021, met de daarin genoemde dagvaarding en aantekeningen van de griffier van de zitting van 6 januari 2021;
- het herstelexploot van 29 januari 2021;
- producties 1 en 2 van de zijde van [gedaagde] , overgelegd bij e-mail van 5 februari 2021.
2.Het geschil
3.De beoordeling
- In artikel 3.1 van deze overeenkomst is bepaald, dat deze overeenkomst aanvangt op 1 september 2020 en wordt aangegaan tot en met 30 september 2020.
- Partijen hebben ter zitting verklaard dat deze overeenkomst in ieder geval tot en met november 2020 was verlengd.
- Artikel 5.1 van deze overeenkomst luidt:
“(..) nu in beide gevallen een ontslag op staande voet c.q. tussentijdse beëindiging van de opdracht niet licht kan worden gegeven.”.Hij is er ter zitting echter veeleer van uitgegaan, dat er laatstelijk sprake was van een overeenkomst van opdracht tussen partijen en dat [gedaagde] artikel 5.1 van deze overeenkomst volgens hem niet is nagekomen. Daan stelt zich op het standpunt dat de uitzendovereenkomst op basis waarvan [Eis] voorheen werkzaamheden uitvoerde, per 1 september 2020 is omgezet naar een overeenkomst van opdracht, hetgeen ook de bedoeling van partijen zou zijn.