In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser, die als timmerman werkzaam was, had zich ziek gemeld vanwege rug- en armklachten en had op 22 juni 2020 een ZW-uitkering aangevraagd. Het UWV had eerder een WIA-uitkering geweigerd en na een medische beoordeling op 6 september 2020 en een hoorzitting op 2 oktober 2020, concludeerde de verzekeringsarts dat eiser geschikt was voor de functie van productiemedewerker industrie, ondanks zijn klachten. Eiser voerde aan dat zijn klachten waren verergerd en dat hij niet in staat was om de geduide functie uit te oefenen. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had geweigerd de ZW-uitkering toe te kennen, omdat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had waarom eiser geschikt werd geacht voor de geduide functie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.