ECLI:NL:RBZWB:2022:104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
19/3968 tot en met 19/3970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op pensioenuitkeringen van buitenlands belastingplichtige in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een buitenlands belastingplichtige, en de inspecteur van de Belastingdienst over de heffing van loonbelasting op pensioenuitkeringen. De belanghebbende, inwoner van België, ontving sinds 1 september 2004 pensioen van de Stichting Pensioenfonds ABN AMRO Bank. Hij had bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffing over de tijdvakken van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018. De inspecteur had eerder vrijstelling verleend voor de inhouding van loonheffing, maar deze was niet verlengd na 1 september 2017. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende te laat bezwaar had gemaakt tegen de ingehouden loonheffing, maar dat zijn bezwaar ontvankelijk was omdat hij niet eerder op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat Nederland heffingsrecht had over de pensioenuitkeringen, omdat de voorwaarden van het belastingverdrag tussen Nederland en België waren vervuld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het bezwaar ongegrond, maar oordeelde dat de inspecteur het griffierecht van € 47 moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/3968 tot en met 19/3970
uitspraak van 18 januari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] [land] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij brief van 9 november 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffing over de tijdvakken van 1 september 2017 tot en met 31 oktober 2018 (de tijdvakken). Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2019 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de ingehouden loonheffing over 1 september 2018 tot en met 31 oktober 2018 afgewezen. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de ingehouden loonheffing over 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard, ambtshalve beoordeeld en ook afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 juli 2019, ontvangen bij de rechtbank op 30 juli 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
1.3.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021.
Aldaar zijn belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , verschenen en gehoord.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] en inwoner van België, is buitenlands belastingplichtig in Nederland.
2.2.
Belanghebbende geniet sinds 1 september 2004 maandelijks pensioen van de Nederlandse Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank (het pensioen). Het pensioen bedroeg in 2017 € 59.986 en in 2018 € 61.057.
2.3.
De opbouw van het pensioen heeft fiscaal gefacilieerd plaatsgevonden in Nederland; de omkeerregel is van toepassing op het pensioen.
2.4.
Voorafgaand aan de uitkering van het pensioen heeft belanghebbende bij brief van 31 mei 2004 (onder meer) het volgende aan de inspecteur geschreven:
‘Per 1 september a.s. stopt mijn VUT-uitkering en gaat mijn ouderdomspensioen in. Volgens het reglement van het pensioenfonds kan ik, als buitenlands ingezetene, kiezen tussen een periodieke uitkering of een afkoopsom.
Zoals blijkt uit bijgaande door de gemeente [woonplaats] gewaarmerkte verklaring t.b.v. de Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank N.V., ben ik nog steeds Belgisch ingezetene (bijlage 1). De heffing op pensioenen komt aan het woonland toe. In het Belgisch fiscaal systeem wordt niet zoals in Nederland de maandelijkse uitkering maar het pensioenkapitaal als grondslag gebruikt voor het berekenen van de belasting op pensioenen, ook als deze in periodieke betalingen worden uitgekeerd. De alsdan geheven belasting bestaat uit een eenmalig forfaitair geheven percentage van het pensioenkapitaal vermeerderd met een jaarlijkse heffing op de fictieve opbrengst van datzelfde kapitaal. Voorwaarde is dat het pensioenreglement afkoop toestaat. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Van de Belgische inspectie zowel als van Uw cliëntendesk heb ik echter begrepen, dat het nieuwe belastingverdrag bepaalt dat Nederland alsnog bevoegd is indien
- fiscale faciliëring heeft plaats gehad;
- het pensioen hoger is dan € 25000
- niet het gewone tarief voor arbeidsinkomsten wordt toegepast.
Aan deze voorwaarden wordt mijns inziens voldaan.’
2.5.
Op 15 juli 2004 heeft een telefoongesprek tussen belanghebbende en [inspecteur 3] , namens de inspecteur, plaatsgevonden. De verslaglegging van dit gesprek door belanghebbende luidt als volgt:

Heden gebeld door [inspecteur 3] van de Belastingdienst buitenlanders in [plaats] . Deze weerspreekt de mededeling van de Belgische inspecteur en de Nederlandse informatiedesk dat mijn inkomen in Nederland belastbaar is. Naar zijn mening is de Nederlandse fiscus bij een periodieke uitkering niet bevoegd. De wijze waarop met de Belgische fiscus wordt afgerekend is zijns inziens niet interessant. Hij heeft daarover ook geen instructies ("u mag met de Belgische fiscus regelen wat u wilt, dat interesseert ons niet”). Hij vermeldt nog dat de Nederlandse Pensioenwet uitkering in de vorm van kapitaal verbiedt, ook al wordt dat in de statuten van het pensioenfonds toegestaan. De Nederlandse fiscus gaat ervan uit dat bij een periodieke uitkering het "normale" tarief van de Belgische loonheffing wordt toegepast. Op ministerieel niveau is overeengekomen dat de Nederlandse fiscus bij periodieke uitkeringen niet bevoegd is. Over nieuwe Belgische wetgeving, waarbij bepaald is dat ook in geval van een periodieke uitkering forfaitair mag worden afgerekend heeft hij nog geen instructies. Indien de praktijk is dat ook bij Nederlandse periodiek uitgekeerde pensioenen forfaitair wordt afgerekend moet op ministerieel niveau worden overlegd over de gevolgen daarvan voor de bevoegdheidskwestie. Omdat de uitkerende instelling van het pensioen een andere is dan die van de vut zal hij alsnog een verklaring van vrijstelling van loon- en inkomstenbelasting en sociale premies toezenden aan het pensioenfonds.’
2.6.
In de loop van 2004 heeft in België een forfaitaire afrekening plaatsgevonden over het pensioenkapitaal.
2.7.
De inspecteur heeft met ingang van 1 september 2004 aan belanghebbende vrijstelling verleend voor de inhouding van loonheffing op zijn pensioenuitkering. Deze vrijstelling is (telkens bij beschikking per tijdvak) verlengd tot 1 september 2017. In de brief van 31 augustus 2012 is onder meer het volgende opgenomen:

Geachte [belanghebbende] ,
Op 4 juli 2012 heb ik van u een verzoek om vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen ontvangen.
Samenvatting van uw verzoek.
U heeft verzocht om een verklaring waarbij op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting de inhouding van loonbelasting is vrijgesteld. De door u aangedragen informatie geeft aanleiding tot de volgende beoordeling.
Beoordeling van uw verzoek.
Ik ben van mening dat uw verzoek terecht is.
Beslissing op uw verzoek.
Ik kom tegemoet aan uw verzoek.
Ik verklaar dat Stg. Pensioenfonds ABN AMRO bank N.V, loonbelastingnummer [loonbelastingnummer] , met ingang van 1 september 2012, mag afzien van de inhouding van loonbelasting op de (het) door haar uit te betalen pensioen.
(…)
Deze verklaring wordt afgegeven voor de periode dat [belanghebbende] bij Stg. Pensioenfonds ABN AMRO bank N.V (een) pensioen ontvangt. Als de gegevens op basis waarvan deze verklaring is afgegeven wijzigen, dient u dit direct aan mij door te geven. Dit kan er toe leiden dat de geldigheid van de verklaring eindigt. De geldigheid van deze verklaring eindigt in ieder geval uiterlijk 1 september 2017.
Als de geldigheid van deze verklaring eindigt, bestaat de mogelijkheid een nieuwe verklaring aan te vragen.’
2.8.
De vrijstelling was gebaseerd op een gepubliceerde Belgische Circulaire, [1] waarin België aangaf op welke wijze om te gaan met artikel 18 van Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en België (het Verdrag). In de circulaire werd aangegeven dat de pensioenuitkeringen uit Nederland in de Belgische heffing werden betrokken.
2.9.
Belanghebbende heeft op 2 augustus 2017 en 1 december 2017 verzoeken tot verdere verlenging van de vrijstelling ingediend. Deze verzoeken zijn bij beschikkingen van de inspecteur van 4 december 2017, 14 augustus 2018 en 15 augustus 2018 afgewezen.
Vanaf 1 september 2017 is loonheffing ingehouden op de uitkering van het pensioen.
2.10.
Uit gegevensuitwisseling met België is gebleken dat belanghebbende in de tijdvakken niet conform de voorwaarden van de overeenkomst [2] van 5 maart 2018 tussen Nederland en België over de toepassing van artikel 18 van het Verdrag (de overeenkomst) belast is over zijn pensioenuitkeringen in België.

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of Nederland heffingsrecht had over de pensioenuitkeringen in de tijdvakken.
3.2.
Belanghebbende stelt dat dit niet het geval is en beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende heeft door de belastingheffing over het pensioenkapitaal in België een bevrijdende heffing plaatsgevonden.
De inspecteur stelt dat Nederland mocht heffen.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vrijstelling voor de inhouding van loonheffing op zijn pensioenuitkering. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf: ontvankelijkheid bezwaar
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de ingehouden loonheffing over 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018.
Belanghebbende heeft in zijn bezwaar uiteengezet hoe het komt dat hij (te) laat bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft gewezen op het feit dat in de door de inspecteur aan hem verstrekte informatie geen enkele aanwijzing stond over of en hoe bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank leest hierin een beroep op artikel 6:11 Awb met het verweer dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat een rechtsmiddelenclausule ontbrak.
4.2.
Bij belastingen die worden geheven bij wege van voldoening of afdracht op aangifte is - anders dan bij belastingen die bij wege van aanslag worden geheven - geen sprake van een door de inspecteur daadwerkelijk gegeven beschikking. Om die reden is bij belastingen die worden geheven bij wege van voldoening of afdracht op aangifte een overeenkomstige toepassing van artikel 3:45 Awb, waarin is voorgeschreven dat bij de bekendmaking van besluiten waartegen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, een rechtsmiddelenclausule moet worden vermeld, niet mogelijk. [3]
4.3.
Dit neemt niet weg dat een belanghebbende bij voldoening of afdracht van belastingen op aangifte, zich bij overschrijding van de bezwaartermijn kan beroepen op artikel 6:11 Awb, met het verweer dat die overschrijding verschoonbaar is omdat een rechtsmiddelenclausule ontbrak. Dit verweer faalt in gevallen waarin op grond van de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. [4]
4.4.
Belanghebbende heeft overtuigend uiteengezet dat hij niet (eerder) wist dat hij bezwaar kon maken. Hij heeft onmiddellijk gereageerd op het moment dat hij gewezen is op de mogelijkheid van het maken van bezwaar. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat belanghebbende zelf procedeert, zonder gemachtigde met kennis van zaken, acht de rechtbank het bezwaar van belanghebbende tegen de ingehouden loonheffing over 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018 ontvankelijk.
Nationale wetgeving ten aanzien van pensioenuitkering
4.5.
Het pensioen van belanghebbende vormt loon uit vroegere dienstbetrekking. Volgens de nationale wetgeving kan Nederland over de pensioenuitkering heffen op grond van artikel 9 en 10, lid 1 en 2, Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 7.2, lid 2, onderdeel b, Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 18 van het Verdrag
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een pensioenuitkering zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, onderdeel a, van het Verdrag. Ook is niet in geschil dat wat betreft de opbouw van het pensioen in Nederland fiscale faciliëring heeft plaatsgevonden en dat het totale brutobedrag van de pensioenuitkeringen meer bedraagt dan € 25.000 per jaar. Verder staat vast (zie r.o. 2.10) dat de pensioenuitkeringen in België niet tegen het algemeen van toepassing zijnde progressieve belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige beroepen is belast en dat het brutobedrag van dit inkomstenbestanddeel voor minder dan 90 percent in de belastingheffing is betrokken in België. [5] Gelet hierop is voldaan aan de in artikel 18, lid 2, van het Verdrag gestelde voorwaarden en heeft Nederland heffingsrecht over de pensioenuitkering.
Vertrouwensbeginsel
4.7.
Volgens belanghebbende is de inspecteur zonder enige aanleiding teruggekomen op de in 2004 genomen beslissing om hem vrij te stellen van Nederlandse loonheffing op zijn pensioen. Belanghebbende vindt dat deze handelswijze in strijd is met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft, na het inwinnen van informatie bij de Belgische en Nederlandse inspecteur, in 2004 gekozen voor een forfaitaire afrekening op basis van het pensioenkapitaal in België. Er was, volgens de Belgische inspecteur, sprake van een eenmalige bevrijdende heffing die in heel Europa zou worden gerespecteerd. De in 2004 door de Nederlandse inspecteur [inspecteur 3] genomen beslissing tot vrijstelling van loonheffing was volgens belanghebbende onherroepelijk en kan niet meer worden herzien.
4.8.
Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel is in dit geval van belang of de uitlatingen van [inspecteur 3] in het telefoongesprek van 15 juli 2004 bij belanghebbende redelijkerwijs het vertrouwen konden wekken dat de Nederlandse belastingdienst ook bij een forfaitaire heffing over het pensioenkapitaal in België zou afzien van heffing over de uitkeringen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Uit de weergave van het telefoongesprek leidt de rechtbank af dat [inspecteur 3] ervan uit ging dat bij een periodieke uitkering het ‘normale’ tarief van de Belgische loonheffing zou worden toegepast. Verder heeft [inspecteur 3] laten weten dat hij nog geen instructies had voor het geval dat over periodieke uitkeringen in België forfaitair zou worden afgerekend. Aangezien belanghebbende gebruik heeft gemaakt van een destijds in de Belgische belastingwet bestaande mogelijkheid om eenmalig forfaitair af te rekenen over zijn pensioenkapitaal, had hij kunnen weten dat in zijn geval geen sprake was van een normale heffing over zijn pensioenuitkeringen in België. De uitlatingen van [inspecteur 3] konden dus niet het vertrouwen wekken dat de Nederlandse belastingdienst in zijn geval zou afzien van heffing over de uitkeringen.
4.9.
Voor zover belanghebbende betoogt dat de inspecteur ten onrechte met terugwerkende kracht is teruggekomen op eerder verleende vrijstellingen, kan dat betoog evenmin slagen. Aan belanghebbende zijn vanaf de aanvang van de pensioenuitkering telkens vrijstellingen verleend voor een bepaald tijdvak. De desbetreffende beschikkingen bevatten steeds een einddatum. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende telkens tot de in de vrijstellingsbeschikkingen genoemde einddatum erop vertrouwen dat zijn pensioen was vrijgesteld van loonheffing. Aan die beschikkingen kan niet het vertrouwen worden ontleend dat die vrijstelling ook na die einddata zou worden voortgezet, omdat die nadrukkelijk genoemde data zich daartegen verzetten. De inspecteur is, anders dan belanghebbende betoogt, niet met terugwerkende kracht teruggekomen op het recht op vrijstelling, maar heeft - toen zich bepaalde ontwikkelingen in de jurisprudentie voordeden - het ten tijde van die ontwikkelingen gedane nieuwe verzoek om vrijstelling van belanghebbende afgewezen. Die afwijzing gold dus slechts voor de toekomst.
4.10.
Gelet op het oordeel in overweging 4.4. moet het beroep gegrond worden verklaard. Het bezwaar van belanghebbende is bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. [6] Voor het overige is het beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het van belanghebbende geheven griffierecht van € 47.
5.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de inhouding van loonbelasting in de tijdvakken 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2018;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, rechters, in aanwezigheid van mr. K.M.J. van der Vorst, griffier, op 18 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzitter,
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ
’s-Hertogenbosch. De voorzitter en de rechters zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Circulaire nr. AF/2004/0313 (AFZ 8/2004) van 28 april 2004.
2.Staatscourant 2018 nr. 17744, 28 maart 2018.
3.Vergelijk
4.Vergelijk HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3441.
5.Zie in dit kader ook de antwoorden op ‘Kamervragen Nederlandse pensioengerechtigden die wonen in België’ van 2 juli 2021:
6.Zie r.o. 4.1 tot en met 4.4.