ECLI:NL:RBZWB:2022:1075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 22_56 VV en AWB- 21_456
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van zeven appartementen in strijd met bestemmingsplan en bescherming van cultuurhistorische waarden

Op 2 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Dit besluit betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven appartementen op een perceel in Roosendaal. Verzoekers hebben een voorlopige voorziening gevraagd, omdat de bouw al was begonnen en zij vreesden dat de bouw in een te ver gevorderd stadium zou zijn voordat hun beroepsprocedure zou zijn behandeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep gelijktijdig behandeld. Tijdens de zitting op 16 februari 2022 zijn de verzoekers, het college en de vergunninghoudster vertegenwoordigd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat er deels buiten het bouwvlak wordt gebouwd en de goot- en bouwhoogte worden overschreden. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De verzoekers hebben aangevoerd dat de vergunninghoudster niet de juiste procedures heeft gevolgd met betrekking tot de bescherming van de gierzwaluw, een beschermde diersoort, en dat de bouw ernstige gevolgen heeft voor de cultuurhistorische waarden van het dorp. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat de vergunninghoudster voldoende maatregelen heeft genomen en dat de bouw niet in strijd is met de cultuurhistorische waarden, zoals vastgesteld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/56 WABOM VV en BRE 21/456 WABOM

uitspraak van 2 maart 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[namen verzoekers] , te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,

gemachtigde: J.J.A.A. Goris,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder] (vergunninghoudster),
gemachtigde: G.J.M. de Jager.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2020 van het college (bestreden besluit) over een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven appartementen op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] . Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met het verzoek in de zaak BRE 22/57 WABOM VV, plaatsgevonden in Breda op 16 februari 2022. Verzoeker [naam verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door [naam betrokkene] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Kraus. Vergunninghoudster is verschenen bij [naam betrokkene 2] en mr. A.S. van der Sluys.

Overwegingen

Feiten

1. Op 20 mei 2019 heeft het college een aanvraag van [naam vergunninghouder] ontvangen voor het bouwen van zeven appartementen op het perceel aan [adres perceel] in [plaats perceel] .
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van de gemeente Roosendaal heeft op 26 juni 2019 aangegeven dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De raad van de gemeente Roosendaal heeft vervolgens op 24 september 2020 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
Het college heeft een ontwerpbeschikking voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van zeven appartementen op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] met ingang van 12 oktober 2020 voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Bij het bestreden besluit van 14 december 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op 19 januari 2021 is de omgevingsvergunning op naam van [naam vergunninghouder] gezet.
Op 7 maart 2021 heeft verzoeker [naam verzoeker 1] om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 14 april 2021 (BRE 21/1564 WABOM VV) is het verzoek afgewezen, omdat geen sprake was van onverwijlde spoed. De door verzoekers gevreesde verstoring van gierzwaluwen zal plaatsvinden door het feitelijk verwijderen van het destijds aanwezige gebouw. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, indien en voor zover dat feitelijk handelen in strijd is met de Wet natuurbescherming (Wnb), de bestuursrechter niet de bevoegde instantie is om dit te voorkomen.
Verzoekers hebben op 5 januari 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Standpunt verzoekers
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de projectontwikkelaar is begonnen met het bouwen van het appartementengebouw. Er ligt inmiddels een fundering en een gedeeltelijke verticale bouw. De omgevingsvergunning is nog niet onherroepelijk, omdat er twee beroepen tegen zijn ingediend. Het is mogelijk dat de bouw in een te ver gevorderd stadium zal zijn voordat de ingestelde beroepsprocedure zal dienen.
Verzoekers wijzen erop dat ter plaatse zich beschermde diersoorten, waaronder de gierzwaluw, bevinden. Vergunninghoudster had eerst een ontheffing op grond van de Wnb moeten aanvragen. Indien eerst de omgevingsvergunning is aangevraagd, geldt er een aanhaakplicht, in die zin dat toestemmingen ingevolge de Wnb en Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in één gezamenlijke procedure lopen. Als de aanhaakplicht geldt is voor de vergunning en/of ontheffing ingevolge de Wnb een verklaring van geen bedenkingen van het bevoegd gezag voor die vergunning/ontheffing nodig. Deze is niet verkregen.
De verleende omgevingsvergunning heeft volgens verzoekers ernstige gevolgen voor de directe leefomgeving en voor de instandhouding van het cultureel historisch karakter van het monumentale dorp [plaats perceel] . Het architectonisch ontwerp en de afwijkende afmetingen passen onvoldoende binnen het cultuurhistorische en karakteristieke straatbeeld van de [adres perceel] . Aantasting van het cultuurhistorisch straatbeeld, met name door de voorgevel van het nieuwe complex, heeft ernstige nadelige gevolgen op gebied van persoonlijk leefmilieu, welzijn en economie. De verleende omgevingsvergunning is in strijd met de Structuurvisie Roosendaal 2025, de gemeentelijke beleidsnota ‘Monumenten, Archeologie & Monumentaal Groen’ uit 2007 en de Welstandsnota.
De leden die deel uitmaken van de CRK zijn volgens verzoekers niet voldoende deskundig op het terrein van monumenten en erfgoed. Bovendien heeft de CRK niet de beschikking gehad over de juiste tekeningen. Ook wijzen verzoekers op het Verdrag van Granada waarin de bescherming van architectonisch erfgoed is geregeld.
Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter het bestreden besluit te vernietigen, het college verplicht deel te laten nemen aan een informatiecursus over de gierzwaluw en het college op te dragen over te gaan tot het aanschaffen van 25 gierzwaluwnestkasten in de omgeving van [adres perceel] .
Ook uitspraak in beroep
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Geen zienswijze ingediend, toch belanghebbende
4.1
Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen een besluit waarover die persoon geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.
4.2
Niet in geschil is dat verzoekers geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit. De voorzieningenrechter ziet zich gelet op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ 21 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7) voor de vraag gesteld of artikel 6:13 van de Awb aan verzoekers zou kunnen worden tegengeworpen. In die uitspraak heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat toepassing van artikel 6:13 van de Awb in strijd is met artikel 9, tweede lid, van het Verdrag van Aarhus, wanneer door een non-gouvernementele organisatie geen zienswijze is ingediend en de zaak betrekking heeft op een milieuaangelegenheid waarop het Verdrag van Aarhus van toepassing is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in de uitspraak van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie overwogen dat, vooral ook om te verzekeren dat het uit het Verdrag voorvloeiende recht op toegang tot de rechter niet een te beperkte invulling krijgt, in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet wordt tegengeworpen aan belanghebbenden. De AbRS beschouwt zaken over de Wabo als omgevingsrechtelijke zaken.
4.3
Gelet hierop en het feit dat in deze zaak de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, zal de voorzieningenrechter de omstandigheid dat verzoekers geen zienswijze hebben ingediend niet aan verzoekers tegenwerpen.
Belanghebbendheid omwonenden
5.1
De gemachtigde van vergunninghoudster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet alle verzoekers als belanghebbende bij het bestreden besluit zijn aan te merken. Met name de verzoekers die woonachtig zijn op [straatnamen] wonen te ver van de bouwlocatie (meer dan 100 meter) om gevolgen van enige betekenis te ondervinden. Zij zouden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit.
5.2
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid.
5.3
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de AbRS naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (AbRS 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:560).
5.4
De voorzieningenrechter volgt niet de stelling van de gemachtigde van vergunninghoudster dat omwonenden, die beroep hebben ingesteld en op meer dan 100 meter van de bouwlocatie woonachtig zijn, geen belanghebbenden zijn. Daarbij wordt in overweging genomen dat het dorp [plaats perceel] , zoals niet is weersproken, een kleinschalig dorp is met een monumentale uitstraling. Nu alle verzoekers woonachtig zijn binnen de kern van het dorp, valt op voorhand niet uit te sluiten dat het onderhavige bouwproject gevolgen van enige betekenis heeft voor alle verzoekers. Immers, de ruimtelijke uitstraling van één van de straten binnen het dorp wordt veranderd met de komst van het appartementencomplex. De voorzieningenrechter zal alle verzoekers daarom aanmerken als belanghebbenden bij het bestreden besluit. Zij kunnen dus beroep instellen.
Spoedeisend belang
6. Nu verzoekers als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of verzoekers voldoende spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Nu vast staat dat de bouw op de locatie [adres perceel] te [plaats perceel] nog niet is afgerond, hebben zij belang bij een snelle beoordeling van het bestreden besluit.
Het geschil
7. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, waarbij omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] in rechte stand kan houden.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’, nu deels buiten het bouwvlak wordt gebouwd en de goot- en bouwhoogte worden overschreden. Verder wordt er meer dan één huishouden gevestigd in het appartementencomplex dan op grond van het bestemmingplan is toegestaan.
Gierzwaluwen
8.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de quickscan die in april 2018 is uitgevoerd door Econsultancy is gebleken dat er in- of aan het destijds aanwezige gebouw zich mogelijk nesten van enkele beschermde diersoorten bevinden, waaronder de gierzwaluw. In de periode van april tot en met september 2018 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden. Er zijn 5 invliegende gierzwaluwen geobserveerd, waarmee is vastgesteld dat gierzwaluwverblijfplaatsen aanwezig waren in het destijds aanwezige gebouw.
In maart 2021 heeft de Omgevingsdienst Brabant-Noord een rapport uitgebracht, waarin is opgenomen dat het gebouw met bijgebouwen in een slechte staat verkeert. Er bleken geen geschikte openingen voor gierzwaluwen. De gierzwaluwverblijven waren dichtgezet met purschuim. Uit het aangeleverde logboek blijkt dat de verblijfplaatsen en daken op 12 maart 2019 al ongeschikt waren gemaakt door het aanbrengen van schuim. Er zijn nieuwe nestkasten aangebracht. Na realisatie van de nieuwbouw zullen er 25 nestkasten aanwezig zijn, waarmee de ecologische functionaliteit volgens de Omgevingsdienst gelijk zal zijn of zal zijn verbeterd ten opzichte van de originele functionaliteit. In april 2021 is het gebouw vervolgens gesloopt.
8.2
Uit de informatie van de Omgevingsdienst volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het pand in maart 2019 al ongeschikt was voor de gierzwaluw. De gestelde verstoring van de gierzwaluwen heeft dus plaatsgevonden vóór de sloop van het oude pand op het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] . Met de sloop zijn de verblijfplaatsen definitief verdwenen.
8.3
De voorzieningenrechter is in deze procedure gebonden aan de toetsing van het besluit van 14 december 2020 waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en planologisch strijdig gebruik. De sloop van het pand maakt géén onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet toe kan komen aan de vraag of ontheffing op grond van de Wnb noodzakelijk was voor de sloop, of er een aanhaakplicht gold, of het college aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en of er in dat kader een verklaring van geen bedenkingen nodig was. Ook kan de voorzieningenrechter niet toekomen aan de vorderingen van verzoekers tot het plaatsen nestkasten en het opdragen om het college een cursus te laten volgen over gierzwaluwen, nu dat buiten de omvang van het geding valt.
Cultuurhistorische waarden
9.1
Het perceel [adres perceel] in [plaats perceel] heeft de bestemming ‘detailhandel’ met de dubbelbestemmingen ‘waarde-archeologie 1’ en ‘waarde – cultuurhistorie’.
Op grond van artikel 24.1 van de planvoorschriften zijn de voor ‘waarde-archeologie 1’ aangewezen gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van hoge archeologische waarden.
Op grond van artikel 25.1 van de planvoorschriften zijn de voor 'waarde - cultuurhistorie' aangewezen gronden, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden,
9.2
Verzoekers stellen dat het bouwplan in strijd is met de bestemming waarde-cultuurhistorie. Het architectonisch ontwerp, met name de voorgevel, en de afwijkende afmetingen passen volgens verzoekers onvoldoende binnen het cultuurhistorische en karakteristieke straatbeeld van [adres perceel] . Het perceel is aangeduid als ‘cultuurhistorisch waardevol gebied’ en mede bestemd voor instandhouding van cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. De woning en winkel maakten onderdeel uit van het historische bebouwingslint. Die zal op den duur verdwijnen. De CRK heeft volgens verzoekers niet de beschikking gehad over de juiste tekeningen.
9.3
Het college verwijst naar het advies van de CRK van 26 juni 2019, waarin is aangegeven dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Volgens het college heeft de CRK bij dit advies de aanwezige cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden betrokken.
9.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers geen gronden aangevoerd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan het oordeel van de CRK. Zij hebben zelf geen deskundigenadvies uit laten brengen over de cultuurhistorische en welstandsaspecten.
Het advies van de CRK sluit bovendien aan bij hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing van 14 april 2020, opgesteld door Compositie 5 stedenbouw BV is opgenomen over de cultuurhistorische waarden. Aangegeven is dat herontwikkeling van de gronden leegstand en verpaupering voorkomt. Opknappen van de bestaande bebouwing is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het te bouwen gebouw is passend binnen het stedenbouwkundig beeld van [adres perceel] . In de ruimtelijke onderbouwing is verder aangegeven dat de ruimtelijke karakteristiek van de straat wordt versterkt door het bouwplan. Door een moderne en onderscheidende omgeving wordt het pand passend gemaakt. Het bouwplan doet geen afbreuk aan de bestaande cultuurhistorische waarde van het centrum van de kern [plaats perceel] .
Anders dan verzoekers, ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat de bouwtekeningen die aan de CRK zijn voorgelegd niet de juiste bouwtekeningen zouden zijn geweest of dat de leden van de CRK niet deskundig zouden zijn.
Nu er meerdere adviezen van deskundigen zijn die aangeven dat het bouwplan geen afbreuk doet aan de bestaande cultuurhistorische waarden dan wel welstandsaspecten, terwijl van de zijde van verzoekers niet met stukken onderbouwd is aangegeven dat dit anders zou zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college uit mocht gaan van de juistheid van het advies van de CRK. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de deskundigen dat het bouwplan niet in strijd is met de cultuurhistorische waarden die op het perceel rusten.
Verder is niet gebleken dat het bouwplan in strijd zou zijn met de Structuurvisie of gemeentelijk beleid.
De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat het persoonlijk leefmilieu en welzijn van verzoekers ernstig zal worden aangetast door het bouwplan. Evenmin acht zij aannemelijk dat het bouwplan essentiële economische gevolgen voor het dorp [plaats perceel] heeft.
Verdrag van Granada
10.1
Verzoekers hebben betoogd dat er in strijd met artikel 4 van de Overeenkomst inzake het behoud van architectonisch erfgoed van Europa (Trb 1985, 163, hierna: het Verdrag van Granada) wordt gehandeld.
10.2
In artikel 4 van het Verdrag van Granada is het volgende bepaald: iedere Partij verplicht zich ertoe:
1. passende controle- en goedkeuringsprocedures toe te passen met het oog op de wettelijke bescherming van de bedoelde goederen;
2. te voorkomen dat beschermde goederen worden ontsierd, vernield of afgebroken. (…).
10.3
De voorzieningenrechter overweegt met verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2797, dat toetsing aan een artikel van een verdrag alleen kan plaatsvinden als dit artikel rechtstreekse werking heeft. Artikel 4 van het Verdrag van Granada richt zich tot de lidstaten en bevat, gelet op de formulering, geen norm die door de rechter rechtstreeks als toetsingsmaatstaf voor besluiten toepasbaar is, aangezien deze bepaling niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te worden toegepast. Daarnaast geldt het Verdrag van Granada alleen voor monumenten en architectonisch erfgoed. Hiervan is geen sprake. Dat betekent dat verzoekers geen rechten kunnen ontlenen aan het Verdrag van Granada.
Conclusie
11.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit in rechte stand houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11.2
Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.