ECLI:NL:RBZWB:2022:1156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9628
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor restauratie kademuren

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor de restauratie van de kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam]. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Klaassen, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, dat op 6 oktober 2020 de omgevingsvergunning had verleend. Eiser stelde dat het college essentiële informatie had achtergehouden en dat de procedure chaotisch was verlopen. De rechtbank heeft de feiten en de argumenten van eiser zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning op goede gronden was verleend en dat er geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel had plaatsgevonden. Eiser had voldoende gelegenheid om zijn zienswijze in te dienen, ondanks dat de stukken later beschikbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de kap van de bomen niet onlosmakelijk verbonden was met de restauratie van de kademuren en dat de vergunningverlening rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9628 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. W. Klaassen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,verweerder.

Procesverloop

In het ontwerpbesluit van 23 juni 2020 is het college voornemens de omgevingsvergunning voor het restaureren van de kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam] te verlenen. Eiser heeft tegen dit besluit een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 6 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het college en [naam vertegenwoordiger vergunninghouder] namens vergunninghouder.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Op 10 juli 2019 heeft de gemeente Schouwen-Duiveland een omgevingsvergunning voor het restaureren van de kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam] aangevraagd.
1.2.
Het college heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: de RCE) om een advies gevraagd. Op 11 september 2019 heeft de RCE een positief advies uitgebracht. Het college dient echter nog wel na te gaan of er met eenvoudigere constructieve ingrepen kan worden volstaan. De RCE adviseert ook om de herstelwerkzaamheden nader te detailleren en te specificeren.
Op 10 januari 2020 heeft de RCE een aanvullend advies uitgebracht. De RCE kan instemmen met de wijze waarom de restauratiewerkzaamheden aan het metsel- en voegwerk zullen worden uitgevoerd. De RCE adviseert wel om, gelet op de lengte van de kade die wordt gerestaureerd, na te gaan of met een geringere lengte het gewenste resultaat kan worden bereikt. De RCE stelt dat de bomenrij dan wellicht niet gekapt hoeft te worden.
Vervolgens heeft de RCE op 20 mei 2020 wederom een aanvullend advies uitgebracht. De RCE adviseert een omgevingsvergunning te verlenen met daaraan verbonden het voorschrift dat er maatregelen moeten worden genomen om de schade aan de muur bij het boren te beperken.
1.3.
Op 17 juli 2020 heeft de [naam vereniging] een advies uitgebracht. Zij is van mening dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, mits het advies van de RCE wordt gevolgd.
1.4.
Bij ontwerpbesluit van 23 juni 2020 is het college voornemens de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het restaureren van de kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam] te verlenen. Het ontwerpbesluit is gepubliceerd in de Wekelijkse informatierubriek van de gemeente Schouwen-Duiveland.
Eiser, die woonachtig is in de [naam haven] te [plaatsnaam] , heeft op 7 augustus 2020 een zienswijze tegen dit ontwerpbesluit ingediend.
1.5.
In het besluit van 8 oktober 2020 heeft het college de omgevingsvergunning voor de restauratie van de kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam] verleend, welke bestond uit drie activiteiten, namelijk bouwen, het veranderen van een rijksmonument en slopen. De omgevingsvergunning is gepubliceerd in de Wekelijkse informatierubriek van de gemeente Schouwen-Duivenland. Op 13 november 2020 heeft eiser beroep ingesteld.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor de restauratie van de kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam] heeft verleend.
Standpunt van eiser
3.1.
Eiser stelt zich ook op het standpunt dat essentiële informatie door het college is achtergehouden. De aanvraag is volgens eiser tijdens de periode dat deze ter inzage lag substantieel gewijzigd. Naar de mening van eiser zijn er te weinig, dan wel verkeerde stukken ter inzage gelegd.
3.2.
Naar de mening van eiser is de procedure rondom de verlening van de omgevingsvergunning chaotisch verlopen vanwege slechte communicatie vanuit de gemeente. De stelling van het college dat zij probeert of heeft geprobeerd zo veel mogelijk bewoners bij het project te betrekken is volgens eiser aantoonbaar onjuist en misleidend.
3.3.
Daarnaast is eiser van mening dat het kappen van de bomen op de kade onlosmakelijk is verbonden met de restauratie van de kademuren. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, nu het college het kappen van de bomen niet heeft meegenomen in de vergunningprocedure.
3.4.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de vergunningprocedure onzorgvuldig verlopen is, nu er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijke schade voor zijn woning die kan ontstaan door de restauratiewerkzaamheden.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die behoort bij deze uitspraak.
Bespreking
5.1.
De omgevingsvergunning is verleend voor het restaureren van de Kademuren in de [naam haven] te [plaatsnaam] en bestaat uit drie activiteiten, namelijk bouwen, het veranderen van een rijksmonument en slopen.
Onjuiste stukken ter inzage gelegd
5.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat tijdens de inzageperiode de aanvraag substantieel is gewijzigd. De stukken die op 6 juli 2020 ter inzage lagen, zijn op 10 juli 2020 gewijzigd en aangevuld met de stukken die eerder niet ter inzage waren gelegd. In het plan dat op 6 juli 2020 ter inzage lag werd gesproken over de methode Walhout om de kade te restaureren, terwijl in de stukken die vanaf 10 juli 2020 ter inzage lagen werd gesproken over de methode Leenhout. In de vergunning is vervolgens toch weer gekozen voor de methode Walhout. Eiser weet hierdoor niet meer welke methode nu gebruikt gaat worden. Daarnaast hebben de stukken in de zomervakantie ter inzage gelegen. Het college heeft naar de mening van eiser daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
5.2.
Ter zitting heeft het college verklaard dat het plan op 6 juli 2020 ter inzage is gelegd. Het plan is vervolgens op 10 juli 2020 voor het eerst volledig en correct weergegeven op de website van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiser heeft hiermee voldoende tijd en gelegenheid gehad om het plan te bestuderen en tijdig een zienswijze in te dienen; dat weliswaar pas enkele dagen na de start van de terinzagelegging het volledige plan is gepubliceerd, maakt niet dat eiser in zijn belangen is geschaad.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden. Eiser heeft ter zitting erkend dat hij niet in zijn belangen is geschaad, ondanks dat de stukken later beschikbaar waren voor inzage.
Voor zover eiser heeft betoogd dat de stukken in de vakantieperiode ter inzage hebben gelegen, overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat zowel de Wabo als de Algemene wet bestuursrecht zich niet verzetten tegen inzagelegging van het ontwerpplan in de vakantieperiode. [1] Terinzagelegging van het ontwerpplan in de vakantieperiode heeft eiser ook niet in zijn belangen geschaad. Eiser heeft immers ter zitting zelf aangegeven dat hij niet is belemmerd in het tijdig indienen van een zienswijze en heeft de zienswijze ook tijdig ingediend. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Gebrekkige communicatie
5.4.
Naar de mening van eiser is de procedure rond de vergunningaanvraag uiterst chaotisch verlopen en was er sprake van een buitengewoon slechte communicatie. Bewoners zijn niet bij het project betrokken. Daarnaast heeft er een informatieavond plaatsgevonden ruimschoots na de indieningstermijn voor zienswijzen. De stelling van het college dat zij heeft geprobeerd om burgers zo veel mogelijk bij projecten te betrekken is naar de mening van eiser aantoonbaar onjuist en misleidend.
5.5.
Het college is van mening dat het vervelend is dat eiser de communicatie tussen het college en de bewoners als slecht heeft ervaren, maar dat is geen grond voor het weigeren van de omgevingsvergunning.
5.6.
De rechtbank kan het standpunt van het college volgen. Daarbij wijst de rechtbank er op dat ter zitting en uit de overlegde stukken is gebleken dat er een participatietraject is opgestart, waarbij bewoners alsnog worden betrokken bij de uitvoering van het project. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Kap van de bomen
5.7.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de verleende omgevingsvergunning incompleet is, nu de kap van de bomen op de kade ten onrechte niet is meegenomen bij de verleende omgevingsvergunning. De kap van de bomen hangt onlosmakelijk samen met de restauratie van de kademuren, nu de wortels van de bomen in de kademuren zijn gegroeid. Bij het rooien van de bomen verliezen de kademuren hun verband.
5.8.
Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.
5.9.
De vraag die beantwoord moet worden is of de activiteiten fysiek van elkaar te onderscheiden zijn. Het restaureren van de kade bevat meerdere vergunningplichtige activiteiten, namelijk het bouwen, slopen en veranderen van het rijksmonument. Deze activiteiten zijn niet fysiek van elkaar te onderscheiden. Als het rijksmonument gerestaureerd wordt, dan wordt door het (ver)bouwen of slopen, het rijksmonument gewijzigd.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat dit voor de kap van de bomen anders ligt. Het restaureren van de kade is geen feitelijke handeling die tot gevolg heeft dat ook de bomen moeten worden gekapt. Het restaureren van de kade en het kappen van de bomen zijn twee activiteiten die fysiek van elkaar te onderscheiden zijn. Dat de wortels van de bomen in de kademuur zijn gegroeid, doet daar niet aan af. Er is geen sprake van onlosmakelijke samenhang. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
Vrees voor mogelijke schade
5.10.
Eiser stelt zich ook op het standpunt dat hij het college heeft verzocht om voor de start van de werkzaamheden nader onderzoek te doen naar het voorkomen van mogelijke schade en daartoe maatregelen te nemen. Uit diverse rapporten zou blijken dat er grote risico’s zijn voor de rijksmonumenten aan de [naam haven] en de funderingen daarvan. Naar de mening van eiser heeft het college de noodzaak van een risicoanalyse niet ingezien. Het gaat niet alleen om de afwikkeling van mogelijke schade door de werkzaamheden, maar ook om het voorkomen van schade.
5.11.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat er naar aanleiding van het rapport van de Technische Universiteit Delft thans nader onderzoek wordt verricht. Daarnaast zal het college diverse maatregelen nemen om schade te voorkomen en of te minimaliseren. Mocht er onverhoopt toch schade aan de woning van eiser ontstaan, dan zal daar op basis van de privaatrechtelijke aansprakelijkheid zo nodig schadevergoeding voor worden betaald.
5.12.
De rechtbank is, met het college, van oordeel dat de afwikkeling van eventuele schade een privaatrechtelijke aangelegenheid is. Dat neemt niet weg dat het college bij de vergunningverlening wel onderzoek moet doen naar mogelijke schade aan andere rijksmonumenten, zoals dewoning van eiser en dat aspect in de afweging bij het verlenen van een vergunning om het rijksmonument te mogen veranderen, moet meenemen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college hier onderzoek naar heeft verricht en dat het project nu stil ligt in afwachting van nieuwe onderzoeksresultaten. De rechtbank stelt vast dat het college onderzoek verricht en thans aanvullend onderzoek laat uitvoeren, gericht op het zoveel mogelijk voorkomen en minimaliseren van mogelijke schade aan omliggende gebouwen. In geval er onverhoopt toch schade aan de omliggende gebouwen zou plaatsvinden, zal het college zo nodig de schade naar privaatrechtelijke maatstaven vergoeden. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid kunnen beslissen de omgevingsvergunning te verlenen en slaagt de beroepsgrond niet.

Conclusie

6. Nu geen van de door eiser aangevoerde gronden slaagt, is beroep ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. R.V. van Vliet, griffier, op 2 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en sub f van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op grond van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld n artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsverordening die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met de redelijke eisen van welstand beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

Voetnoten

1.ABRvS 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:295.